Misschien nog belangrijker voor het behoud van het keizerrijk was Diocletianus’ programma van binnenlandse hervormingen. Hij was geen complete vernieuwer op dit gebied, want zijn voorgangers hadden enkele voorzichtige pogingen in dezelfde richting ondernomen; keizer Gallienus had senatoren uit het leger geweerd en een scheiding aangebracht tussen militaire en civiele carrières. De senaat was geleidelijk aan van zijn privileges beroofd. Diocletianus systematiseerde deze regelingen echter op zodanige wijze dat al zijn hervormingen leidden tot een soort gecentraliseerde en absolute monarchie die hem doeltreffende actiemiddelen ter beschikking stelde. Zo wees Diocletianus de consuls aan; de senatoren werkten niet langer mee aan het maken van wetten; de keizerlijke raadsheren (consilia sacra) werden verdeeld over gespecialiseerde ambten, en hun functies werden strikt omschreven, zodat de macht van de praetoriaanse prefecten (persoonlijke lijfwachten van de keizer) werd beperkt; de specialisatie van het administratieve werk nam toe; en het aantal bureaucraten nam toe. Dit was het begin van de bureaucratie en technocratie die uiteindelijk de moderne samenlevingen zouden overspoelen.
Door een dergelijke organisatie kon het bestuur minder steunen op individuele mensen en meer op de toepassing van wetteksten. Het was in feite tijdens Diocletianus’ bewind dat de Gregoriaanse en Hermogeniaanse wetboeken, waarvan slechts fragmenten zijn overgebleven, werden herschreven. Maar 1.200 herschriften tonen een ander aspect van de persoonlijkheid van de keizer. Als conservatief was Diocletianus begaan met het behoud van de oude deugden: de verplichting van kinderen om hun ouders op oudere leeftijd te voeden; van ouders om hun kinderen rechtvaardig te behandelen; van echtgenoten om de huwelijkswetten te eerbiedigen; van zonen om niet tegen hun vaders te getuigen, of van slaven tegen hun meesters; en van privé-eigendom, rechten van schuldeisers, en contractclausules die beschermd moesten worden. Hij verbood het gebruik van foltering als de waarheid anders kon worden achterhaald en moedigde de gouverneurs aan zo autonoom mogelijk te zijn.
Het leger werd ook gereorganiseerd en teruggebracht tot de oude discipline. Sedentaire troepen (plaatselijke troepen) werden naar de grenzen gezonden, en het parate leger (voornaamste beweegbare leger) werd binnenlands gemaakt. De sterkte van de troepen werd met een vierde verhoogd (niet met vier vermenigvuldigd zoals Lactantius beweert). Ook hier waren Diocletianus’ hervormingen doordrenkt van een gevoel voor menselijke realiteit; hij stelde soldaten na 20 jaar dienst vrij van dienst, en als hij de prijs van goederen beperkte om de kosten van levensonderhoud te verlagen, dan was dat vooral om het leven van de troepen gemakkelijker te maken. Als men Lactantius moet geloven, verdeelde Diocletianus de provincies “om zich meer gevreesd te maken”, maar in feite was het om de gouverneurs dichter bij de mensen te brengen die zij bestuurden en, door hun macht te fragmenteren, hun territoriale kracht te verminderen. Hij nam zich voor de economische ontwikkeling te bevorderen door een herstel van de landbouw en een bouwprogramma.
Dergelijke beleidsmaatregelen waren duur, evenals oorlogen en de erfenis van een instabiele financiële situatie. Over Diocletianus’ fiscale oplossingen wordt nog steeds gediscussieerd; zij vormen een zeer moeilijk probleem. Twee nieuwe belastingen werden ingesteld, de jugum en de capitatio, de eerste was de belasting op een eenheid bebouwbare grond, de tweede een belasting op personen. De belastingen werden geheven op een proportionele basis, waarbij de hoogte van de bijdrage werd bepaald door de productiviteit en de aard van de teelt. In het algemeen ging het om een soort sociaal-economische belasting die gebaseerd was op de band tussen mens en grond, hetzij in termen van eigendom, hetzij van productiviteit. De belasting werd om de vijf jaar geheven; later werd het systeem geconsolideerd in een cyclus van 15 jaar, de indictio genoemd. Deze telling van de belastingplichtige volwassenen gaf aanleiding tot hevige kritiek, maar had het theoretische voordeel dat zij de willekeurige heffingen van het vorige tijdperk verving. Zeker, het financiële systeem was onderhevig aan excessen; maar Diocletianus’ doel was het verkrijgen van fondsen, en hij spaarde zelfs Italië niet, dat tot dan toe vrij van grondbelasting was geweest.
Deze hervorming ging gepaard met een monetaire hervorming, met inbegrip van het herstel van een gezonde gouden en zilveren muntslag met een vast ontwerp, de creatie van een nieuwe bronzen munt, het in omloop brengen van kleine munten om de dagelijkse financiële uitwisseling te vergemakkelijken, decentralisatie van het slaan van munten, en een uitbreiding van het aantal munten van 8 naar 15.
Al deze maatregelen hadden de neiging om financiële crises af te wenden. In 301 ce werd het befaamde Edictum de Maximis Pretiis uitgevaardigd, waarin de lonen werden vastgesteld en maximumprijzen werden vastgelegd, om inflatie, misbruik van winst en uitbuiting van kopers te voorkomen. Er werden ongeveer 1000 artikelen opgesomd, en op overtreding stond de doodstraf; er werden zware straffen opgelegd aan zwarthandelaren. Maar toch was deze regeling van prijzen en lonen niet afdwingbaar, en het edict werd later herroepen.