Net als andere leden van zijn generatie zal Julien Bryan nooit vergeten waar hij was of wat hij deed toen hij hoorde dat Duitsland Polen was binnengevallen. Maar Bryan had een betere reden om het zich te herinneren dan de meesten: op die 3 september 1939 werd hij tegengehouden aan de toenmalige Roemeens-Poolse grens in een trein op weg naar Warschau.
“Waarom ik me op dat moment niet omdraaide… weet ik niet,” zou Bryan zich herinneren over het horen van de invasie, twee dagen nadat de aanval begon. Met bommen die vlakbij ontploften, hervatte de trein zijn voorzichtige reis naar de hoofdstad – met Bryan aan boord voor een zitje op de eerste rij bij het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Bryan, afkomstig uit Titusville, Pennsylvania, had als 17-jarige ambulancechauffeur in Frankrijk gevechten gezien tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na zijn afstuderen aan Princeton, in 1921, reisde hij veel, fotografeerde en maakte onderweg reisverslagen of human-interest films. In de zomer van 1939 maakte hij opnamen van het boerenleven in Nederland. Op 7 september ontscheepte hij in het ochtendgloren in het belegerde Warschau.
“Ik was in een stad die op het punt stond het ergste beleg uit de moderne geschiedenis te doorstaan,” zou Bryan schrijven. Andere steden zouden later in de oorlog natuurlijk vreselijke aanvallen te verduren krijgen – Londen, Berlijn, Hiroshima en nog veel meer – maar al vroeg werd Warschau getroffen door golf na golf van moderne bommenwerpers, waaraan het Duitse leger bij zijn opmars nog wat Bryan de “hete stalen nevel” van ontploffende artillerie noemde, toevoegde.
Terwijl het terugtrekkende Poolse leger dapper weerstand bood aan de oprukkende Duitse colonnes, werden de 1,3 miljoen inwoners van Warschau blootgesteld aan hevige bombardementen. Ziekenhuizen, kerken en scholen werden getroffen. Bryan schreef dat een flatgebouw met 40 wooneenheden “eruit zag alsof een reus met een ijsschep het hele centrale deel had weggevaagd”. Dakloze gezinnen verdrongen zich in de straten en duwden wat er nog over was van hun bezittingen in kruiwagens en kinderwagens.
Dit alles gebeurde in wezen buiten het zicht van de wereld; Bryan was de enige buitenlandse journalist die nog in de stad was. Hij erkende de journalistieke prikkeling van het krijgen van “een grote primeur,” maar hij herkende ook de historische noodzaak om de gruwel van de moderne oorlogsvoering vast te leggen voor de wereld om te zien. “Ik maakte geen reisverslag’, besefte hij. Bryan liep door de straten met een Leica fotocamera en een Bell & Howell filmcamera. Dag na dag werd het werk riskanter. Hij bekende dat hij en zijn Poolse tolk, Stephan Radlinski, vaak wilden vluchten als er een bom in de buurt landde. “Maar geen van ons beiden vluchtte, omdat we bang waren voor wat de ander zou denken,” schreef hij. Op Rosh Hashana, het Joodse Nieuwjaar, zetten brandbommen 20 huizenblokken van de Joodse wijk in lichterlaaie.
Tussen de verwoeste gebouwen bij de rivier de Wisla, nam Bryan een aantal foto’s van een jongen die een vogelkooitje vasthield.
Twintig jaar later, nadat Bryan zijn foto’s in een plaatselijke krant had gepubliceerd, identificeerde Zygmunt Aksienow zichzelf als de jongen op de foto. Aksienow, nu 80, herinnert zich dat er twee grote bommen waren gevallen in de buurt van het flatgebouw van zijn familie en dat “de straat vol lag met gebroken glas, meubels en delen van menselijke lichamen. Een vogelkooi “waaide uit een huis, samen met een raam” en belandde in het puin. Aksienow raapte het op, denkend dat de kanarie die erin zat – heel erg levend – misschien wel van zijn nichtje Zofia was, een buurvrouw. “Ik was een bange negenjarige, op zoek naar een teken van het normale leven dat ik gewend was,” zegt hij vandaag.
Aksienow, die zou opgroeien tot mijnwerker, herinnert zich niet meer wat er met de kanarie gebeurde, maar hij herinnert zich nog duidelijk de wrede winter die op de invasie volgde. Het appartement van zijn familie was zwaar beschadigd en voedsel was schaars, maar vlak voor het traditionele kerstavondfeest kwam de jonge Zygmunt binnen met twee emmers vis, die hij en een vriend hadden verdoofd door een handgranaat die ze hadden gevonden in de Vistula te gooien.
Bryan had geen idee hoe hij uit Warschau weg zou kunnen komen. Maar op zijn 14e dag kondigden de Duitsers een staakt-het-vuren af om buitenlanders per trein door Oost-Pruisen te laten vertrekken. Omdat hij er zeker van was dat de Duitsers alle foto’s van de verwoestingen die ze hadden aangericht in beslag zouden nemen, besloot Bryan zijn film naar buiten te smokkelen. Hij gaf wat film aan vertrekkende reisgenoten om in hun uitrusting te verstoppen, en volgens één bron wond hij meters film die hij in Warschau had laten verwerken, om zijn torso. Toen hij in New York City aankwam, verzamelde hij opnieuw een ontzagwekkende schat: honderden foto negatieven en meer dan 5.000 voet film.
Die herfst spetterden Amerikaanse kranten en tijdschriften Bryan’s foto’s over hun pagina’s. Life magazine drukte 15 van zijn foto’s af, zijn wekelijkse rivaal, Look, nog eens 26 – waaronder die van Aksienow met de gekooide kanarie. In 1940 stelde Bryan een boek samen over zijn ervaringen, getiteld Siege; zijn documentaire met dezelfde naam werd genomineerd voor een Academy Award.
Bryan stierf in 1974, slechts twee maanden nadat hij van de Poolse regering een medaille had gekregen voor zijn foto’s, die bewaard worden in het U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington, D.C. Zijn film over Warschau is opgenomen in de Library of Congress’ National Film Registry als een “unieke, huiveringwekkende opname van de vreselijke wreedheid van de oorlog.”Mike Edwards was 34 jaar lang schrijver en redacteur voor National Geographic.