Cerebrale/Corticale Visuele Stoornis (CVI) is een neurologische visuele stoornis. Visusverlies of -stoornis als gevolg van hersenletsel of -ziekte kan zich op elk moment in het leven voordoen.
CVI kan worden aangetroffen bij kinderen die functioneren op een niveau dat gelijkwaardig is aan dat van typische leeftijdgenoten, maar ook bij kinderen met een lichte tot ernstige handicap. De mate van neurologische beschadiging en CVI hangt af van het tijdstip van ontstaan, alsmede van de plaats en de intensiteit van de beschadiging. Het is een aandoening die aangeeft dat de visuele systemen van de hersenen niet consequent interpreteren of begrijpen wat de ogen zien.
CVI wordt vermoed door:
- een normaal of bijna normaal oogonderzoek dat geen verklaring geeft voor de visuele prestaties
- een medische voorgeschiedenis die meestal neurologische problemen bevat
- de aanwezigheid van unieke visuele/gedragskenmerken
Oorzaken van CVI zijn onder meer gebrek aan of insufficiëntie van zuurstof (anoxie, hypoxie, ischemie en asfyxie), intraventriculaire bloeding, ontwikkelingsstoornissen van de hersenen, hoofdletsel, hydrocefalie, infecties van het centrale zenuwstelsel zoals encefalitis en meningitis of onbekende oorzaken.
Unieke visuele gedragingen van CVI (kind kan 1 of meer van de gedragingen vertonen):
- Normaal of minimaal afwijkend oogonderzoek (CVI kan samengaan met oculaire visuele beperkingen) dat de visuele prestaties niet verklaart
- Moeite met visuele nieuwigheid (kijkt liever naar bekende voorwerpen, kan gebrek aan visuele nieuwsgierigheid hebben)
- Mag alleen in de nabije ruimte visueel aanwezig zijn
- Moeite met visuele complexiteit (presteert het best wanneer één zintuiglijke input tegelijk wordt gepresenteerd, wanneer de omgeving geen visuele rommel bevat, of wanneer het voorwerp dat wordt gepresenteerd eenvoudig is)
- Moeite met visuele drukte (beweegt ogen dichter naar materialen om te proberen overtollige visuele input te elimineren)
- Niet-doelgericht staargedrag/lichtstaargedrag
- Photofobisch of lichtgevoelig
- Kleurvoorkeur (rood en geel, maar kan elke kleur zijn)
- Visuele veld voorkeuren
- Mogelijk perifeer zicht effectiever gebruiken dan centraal zicht
- Mogelijk perifeer zicht gebruiken wanneer ze een visuele prikkel krijgen, waarbij het lijkt alsof ze van het doel wegkijken
- Visuele latentie (visuele reacties zijn traag, vaak vertraagd)
- Aantrekkingskracht op beweging (beweging van voorwerp motiveert visuele aandacht en verbetert begrip van het voorwerp als geheel)
- Absente of atypische visuele reflexieve reacties (knippert soms niet bij een aanraking op de neus, of bij een voorwerp dat snel naar hem toe beweegt)
- Atypisch visueel motorisch gedrag (kijken en aanraken komen als afzonderlijke functies voor…kind kijkt, draait hoofd weg van voorwerp en reikt dan naar het voorwerp)
- Kan een slechte diepteperceptie vertonen, wat van invloed is op hun vermogen om nauwkeurig naar een doel te reiken
- Overstimulatie kan leiden tot vermoeidheid, of een korte visuele aandachtsspanne
- Zij kunnen door onoverzichtelijke omgevingen navigeren zonder tegen dingen aan te lopen (maakt gebruik van “blindsight”, een visueel systeem in de hersenstam)
De mate van CVI kan variëren van licht (typisch ontwikkelend kind met beperkt atypisch visueel gedrag) tot ernstig (meervoudige handicaps met veel atypisch visueel gedrag). De graad van neurologische beschadiging en CVI hangt af van het tijdstip waarop de beschadiging zich voordoet, alsook van de plaats en de intensiteit van de beschadiging. Het is een aandoening die erop wijst dat de visuele systemen van de hersenen niet consequent interpreteren of begrijpen wat de ogen zien. De aanwezigheid van CVI is geen indicator voor het cognitieve vermogen van het kind. Sommige visuele gedragingen kunnen worden verholpen, terwijl voor andere aanpassingen in de omgeving nodig kunnen zijn om het kind op school en thuis succesvol te laten zijn.