De Romeinse politiek na het aftreden van keizer Diocletianus in 305 was verwarrend ingewikkeld doordat keizers en plaatsvervangend keizers uit het Westen en het Oosten om de macht streden. Onder hen was Flavius Valerius Constantinus, in de geschiedenis bekend als Constantijn de Grote. In 306 werd hij door zijn troepen in York tot keizer uitgeroepen en door Diocletianus’ opvolger, Galerius, tot Caesar of plaatsvervangend keizer van het Westen benoemd. Constantijn kreeg de leiding over Brittannië en Gallië, maar zijn zwager Maxentius voerde oorlog tegen Galerius en nam Italië en Rome zelf in bezit.
Galerius stierf in AD 311 en begin het volgende jaar viel Constantijn Italië binnen, won veldslagen bij Turijn en Verona en marcheerde naar Rome. Maxentius trok ten strijde en werd bij de Milvische brug, die de Via Flaminia over de Tiber naar de stad voerde, vernietigd. De slag was er een van een opeenvolging van overwinningen die Constantijn in 324 na Christus meester maakte van het hele Romeinse Rijk, maar hij is het beroemdst vanwege het verband met zijn bekering tot het christendom, die een van de belangrijkste gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis zou blijken te zijn.
Het verhaal, of een verhaal, van wat er gebeurde werd verteld door Eusebius van Caesarea, een christelijke bijbelgeleerde en historicus die kort na de dood van de keizer de eerste biografie van Constantijn schreef. Hij kende Constantijn goed en zei dat hij het verhaal van de keizer zelf had. Constantijn was een heidense monotheïst, een toegewijde van de zonnegod Sol Invictus, de onoverwonnen zon. Vóór de slag bij de Milvische brug zagen hij en zijn leger echter een lichtkruis aan de hemel boven de zon met woorden in het Grieks die in het Latijn over het algemeen vertaald worden als In hoc signo vinces (‘In dit teken overwint’). Die nacht had Constantijn een droom waarin Christus hem zei dat hij het teken van het kruis moest gebruiken tegen zijn vijanden. Hij was zo onder de indruk dat hij het christelijke symbool op de schilden van zijn soldaten liet aanbrengen en toen de slag bij de Milvische brug hem een overweldigende overwinning opleverde, schreef hij die toe aan de god van de christenen.
Dit verhaal werd eeuwenlang algemeen aanvaard, maar de historici van vandaag die niet in profetische visioenen en dromen geloven, hebben er ernstige twijfels over. Het vroegste verslag van de slag, daterend uit 313 na Christus, vermeldt niets over een visioen of een droom. Er staat dat Maxentius zijn leger opstelde aan de oever van de Tiber. Hij had de brug zelf doorgeknipt, maar in geval van nederlaag kon hij zich over een tijdelijke brug van boten naar Rome terugtrekken. Toen de cavalerie van Constantijn echter aanviel, werden de mannen van Maxentius op de vlucht gedreven over de brug van boten, die onder hen instortte, en velen verdronken, waaronder Maxentius zelf. Zijn hoofd werd afgehakt en door de triomferende Constantijn en zijn mannen op een speer de stad binnengedragen.
Volgens een ander vroeg verslag, geschreven binnen twee jaar na de slag door de christelijke schrijver Lactantius, die enige tijd aan Constantijns hof had vertoefd, had de keizer een droom waarin hem werd verteld dat hij ‘het hemelse teken van God’ op de schilden van zijn soldaten moest markeren. Hij deed wat hem was opgedragen, liet het teken, wat het ook precies was, op de schilden schrijven en schreef zijn overwinning tegen de vijand toe aan de god van de christenen. In 315 na Christus wijdde de Senaat in Rome een triomfboog aan Constantijn (misschien was deze oorspronkelijk voor Maxentius gebouwd), met een inscriptie waarin hij werd geprezen omdat hij en zijn leger “door goddelijke aansporing” de overwinning hadden behaald. Er werd tactvol vermeden te zeggen welke god voor de ‘aansporing’ had gezorgd en de burgers konden de overwinning toeschrijven aan Sol Invictus of aan de christelijke godheid of aan welke god zij maar wilden.
Wat geen twijfel lijdt is dat Constantijn een gelovig christen werd die het christendom krachtig bevorderde zonder te proberen het door heidense strotten te duwen. Diocletianus en Galerius hadden de christenen wreed vervolgd, maar in 311 na Christus had Galerius hun vrijheid van godsdienst verleend. In 313 na Christus verkondigde Constantijn in het Edict van Milaan dat “niemand, wie dan ook, de gelegenheid mag worden ontzegd om zijn hart te geven aan de naleving van de christelijke godsdienst”. Hij benoemde christenen tot hoge ambten en gaf christelijke priesters dezelfde voorrechten als heidense. Tegen 323 na Christus was de geboortedag van Sol Invictus op 25 december de geboortedag van Christus geworden. De keizer streefde ernaar de theologische meningsverschillen tussen de christenen glad te strijken en in 325 AD woonde hij persoonlijk het Concilie van Nicea bij, waar de leer van de Drie-eenheid werd geformuleerd. Hij bouwde ook prachtige kerken, waaronder de Santa Sophia in zijn hoofdstad Byzantium, die Constantinopel werd genoemd. Toen hij in 337 stierf, was het christendom goed op weg om de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk te worden en Constantijn beschouwde zichzelf als de 13e apostel van Jezus Christus.