De zondeval is een integraal onderdeel van het verlossingsplan van onze hemelse Vader (zie 2 Nephi 2:15-16; 9:6). De zondeval heeft een tweevoudige richting: naar beneden en toch naar voren. Naast de introductie van de fysieke en geestelijke dood, gaf het ons de mogelijkheid om op aarde geboren te worden en om te leren en vooruit te komen. Door onze rechtvaardige uitoefening van onze wil en ons oprecht berouw wanneer wij zondigen, kunnen wij tot Christus komen en, door Zijn verzoening, ons voorbereiden om de gave van eeuwig leven te ontvangen. De profeet Lehi onderwees:
“Indien Adam niet had overtreden, zou hij niet gevallen zijn, maar zou hij in de hof van Eden gebleven zijn. En alle dingen die geschapen waren, zouden in dezelfde staat zijn gebleven als waarin zij waren nadat zij geschapen waren; en zij zouden voor eeuwig zijn gebleven en geen einde hebben gekend.
“En zij zouden geen kinderen hebben gekregen; daarom zouden zij in een staat van onschuld zijn gebleven, geen vreugde hebbende, want zij kenden geen ellende; geen goed doende, want zij kenden geen zonde.
“Maar zie, alle dingen zijn geschied in de wijsheid van Hem die alle dingen weet.
“Adam viel, opdat de mensen zouden zijn; en de mensen zijn, opdat zij vreugde zouden hebben.
“En de Messias komt in de volheid des tijds, opdat Hij de mensenkinderen van de val verlossen zal” (2 Nephi 2:22-26; zie ook 2 Nephi 2:19-21, 27).
Adam en Eva spraken hun dankbaarheid uit voor de zegeningen die het gevolg waren van de zondeval:
“Adam zegende God en werd vervuld, en begon te profeteren over al de geslachten der aarde, zeggende: Gezegend zij de naam van God, want door mijn overtreding zijn mijn ogen geopend, en in dit leven zal ik vreugde hebben, en wederom in het vlees zal ik God zien.
“En Eva, zijn vrouw, hoorde al deze dingen en was verheugd, zeggende: Ware het niet door onze overtreding, dan zouden wij nooit zaad gehad hebben, en zouden wij nooit goed en kwaad gekend hebben, en de vreugde van onze verlossing, en het eeuwige leven, dat God geeft aan alle gehoorzamen” (Mozes 5:10-11).