Glasblazen, de praktijk van het vormgeven van een door hitte zacht geworden glasmassa door er via een buis lucht in te blazen. Het glasblazen werd uitgevonden door Syrische ambachtslieden in het gebied van Sidon, Aleppo, Hama en Palmyra in de 1e eeuw v. Chr., waar geblazen vazen voor dagelijks en luxueus gebruik commercieel werden geproduceerd en naar alle delen van het Romeinse Rijk werden geëxporteerd. Aanvankelijk werd glas geblazen in decoratieve mallen; vazen in de vorm van schelpen, druiventrossen en mensenhoofden waren gangbare vroege Syrische producten, maar later vervaardigden Syrische gaffers (blazers) natuurlijke, bolvormige vormen, zonder gebruik van mallen.
De techniek is tot op de dag van vandaag in principe hetzelfde gebleven. Het “metaal” (gesmolten glas met de consistentie van melasse) wordt verzameld op het uiteinde van een holle pijp, opgeblazen tot een bel, en tot een vat gevormd door blazen, zwaaien of rollen op een glad stenen of ijzeren oppervlak (marver). Toevoegingen, zoals stelen, voeten of handvatten, worden door lassen aangebracht. Wanneer het glas nog zacht is, kan het met handgereedschap worden bewerkt of met een schaar worden geknipt. In de 17e eeuw werd de gaffelstoel in gebruik genomen, een bank met twee verlengde armen waarop de pijp wordt voortbewogen om de symmetrie van het gesmolten glas te bewaren. De stoel werd uitgebreid tot de bemanning van de glasblazerij, de gaffer en twee of drie assistenten.