Hoofdstuk 16.04INTERNATIONAL FIRE CODE1
Delen:
16.04.010Korte titel – aangenomen.
16.04.011 Brandweerfunctionaris gedefinieerd.
16.04.015 Parkeren van voertuigen voor noodgevallen.
16.04.016 Vergunningen en vergoedingen.
16.04.020 ingetrokken.
16.04.025 plaatselijke wijzigingen van de internationale brandcode.
16.04.030 overtreding – sanctie.
16.04.010 korte titel – aangenomen.
(1) De internationale brandcode wordt bij verwijzing aangenomen, en is van kracht in de stad Puyallup. Naar de International Fire Code kan in dit hoofdstuk worden verwezen als de “brandcode”.
(2) De International Fire Code is de 2015 editie van de International Fire Code, gepubliceerd door de International Code Council, Inc, met inbegrip van de normen van de National Fire Protection Association waarnaar specifiek wordt verwezen in de International Fire Code, zoals aangenomen door de Washington State Building Code Council in hoofdstuk 51-54 WAC, zoals deze nu bestaat of hierna zal worden gewijzigd; met dien verstande dat, niettegenstaande enige formulering in deze code, het de deelnemers aan religieuze ceremonies niet is verboden handkaarsen bij zich te dragen. De volgende aanhangsels worden specifiek aangenomen:
(a) Appendix B, Fire-Flow Requirements for Buildings;
(b) Appendix C, Fire Hydrant Locations and Distribution;
(c) Appendix D, Fire Apparatus Access Roads;
(d) Bijlage E, gevarencategorieën;
(e) Bijlage F, classificatie van gevaren;
(f) Bijlage H, plan voor het beheer van gevaarlijke materialen (HMMP) en instructies voor de inventarisatie van gevaarlijke materialen (HMIS). (Ord. 3130 § 1 (Exh. A), 2016; Ord. 3043 § 1, 2013; Ord. 2962 § 1, 2010).
16.04.011 Brandweerfunctionaris gedefinieerd.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk, en alle andere bepalingen van de stadscode die de brandcode aanpakken, toepassen, handhaven of interpreteren, wordt onder de term “brandweerfunctionaris” verstaan: een door de stadsmanager aangewezen persoon die gemachtigd is om als brandweerfunctionaris op te treden. (Ord. 2962 § 2, 2010; Ord. 2801 § 1, 2004).
16.04.015 Parkeren voor hulpverleningsvoertuigen.
Sectie 1. Definities: De volgende definities zijn van toepassing bij de interpretatie en handhaving van dit hoofdstuk.
(A) Parkeerstrook voor hulpverleningsvoertuigen: Dat gebied binnen enig openbaar recht van overpad, erfdienstbaarheid, of particulier eigendom dat is aangewezen ten behoeve van het gebruik, het berijden of het parkeren door brandweerwagens en ander brandbestrijdings- of nooduitrusting.
(B) Parkeren, Parkeren, Stoppen, Staan of Staan: Het tot stilstand brengen van enig voertuig, al dan niet bezet, behalve wanneer dit noodzakelijk is om een conflict met het overige verkeer te vermijden of om gevolg te geven aan de aanwijzingen van een politie- of brandweerfunctionaris, een verkeersregelbord of een signaal.
(C) Voertuig: Een door kracht voortbewogen machine, ontworpen om zich over de grond of over rails voort te bewegen door middel van wielen, loopvlakken, lopers of glijders en personen of goederen te vervoeren, of machines te trekken, en omvat, maar is niet beperkt tot, automobiel, vrachtwagen, aanhangwagen, motorfiets, trekker, buggy, wagon en locomotief.
Sectie 2. Eisen/normen: Wanneer vereist door de ambtenaar van de brandweer, moeten rijstroken voor hulpvoertuigen worden aangelegd rond voorzieningen die door hun omvang, ligging, ontwerp of inhoud een toegang rechtvaardigen die groter is dan die welke normaliter wordt geboden door de nabijheid van straten in de stad.
(A) De rijstroken moeten een minimum, onbelemmerde breedte van 20 voet en een verticale vrije ruimte van 13 voet, 6 inches bieden.
(B) De rijstroken moeten worden aangeduid met een 4 inch brede lijn en blokletters van 2 voet hoog, geschilderd in de rijstrook, op 50 voet afstand of zo’n andere interval als de Fire code official redelijk acht, met de tekst “Emergency Vehicles Only”, kleur te bepalen door de Fire code official (helder geel), en door het plaatsen van borden met de tekst “Emergency Vehicles Only – No Parking – Violator Vehicles Subject to Impound.” Borden moeten worden geplaatst op of direct naast de stoeprand, of op het gebouw. Borden moeten 12″ x 18″ groot zijn en letters en achtergrond in contrasterende kleuren hebben, die vanaf een afstand van ten minste 50 voet goed leesbaar zijn. De borden mogen niet verder dan 50 voet uit elkaar staan, tenzij de ambtenaar voor de brandveiligheid een grotere afstand redelijk acht, en zij mogen zich niet hoger dan 4 voet boven de grond bevinden, tenzij de ambtenaar voor de brandveiligheid een grotere hoogte noodzakelijk acht.
C. De rijbanen voor voertuigen voor noodgevallen moeten van asfalt of beton zijn, volgens de huidige normen van de stad Puyallup.
D. Waar vluchtstroken voor voertuigen aansluiten op straten of parkeerterreinen van de stad, moet worden gezorgd voor voldoende vrije ruimte en draaicirkels. Alle voorgestelde plannen moeten worden goedgekeurd door de ingenieur van de stad en de brandweerfunctionaris.
Sectie 3. Parkeren Verboden: Behalve wanneer dat nodig is om conflicten met ander verkeer te voorkomen of om te voldoen aan de aanwijzingen van een politieagent of een brandweerfunctionaris of een verkeersregelbord, -signaal of -inrichting, mag niemand:
A. Een voertuig, al dan niet bewoond, tot stilstand te brengen, te plaatsen of te parkeren op een plaats waar officiële rijstrookborden voor hulpverleningsvoertuigen zijn geplaatst, behalve:
1. Voor het kortstondig opnemen of afzetten van een of meer passagiers; of
2. Leveringsvoertuig voor het doel van en tijdens het laden of lossen.
Sectie 4. Sektie 4. Rijbanen voor noodvoertuigen als deel van opritten en of parkeerterreinen. De ambtenaar van de brandbeveiligingsinspectie kan voorschrijven dat gebieden die zijn aangewezen voor gebruik als opritten of particuliere doorgangen, niet gebruikt mogen worden voor parkeren. Wanneer deze gebieden worden aangewezen, moeten zij worden gemarkeerd als aangegeven in paragraaf 2(B).
Sectie 5. Bestaande gebouwen. Wanneer de ambtenaar van de brandpolitie vaststelt dat rond bestaande gebouwen of bouwwerken ontoegankelijkheid voor brandweervoertuigen bestaat, kan hij de aanleg en handhaving van vluchtstroken voorschrijven.
Sectie 6. Handhaving. Het is de taak van de ambtenaar van politie en brandweer van Puyallup en/of hun gemachtigde vertegenwoordiger(s) om deze sectie te handhaven.
Sectie 7. Sancties. Een overtreding van enige bepaling van deze sectie vormt een civiele overtreding van klasse 3, zoals gedefinieerd in hoofdstuk 1.02 PMC.
Sectie 8. Inbeslagneming van onwettig geparkeerde voertuigen. In aanvulling op de straffen die zijn voorzien in Paragraaf 7, zal elk voertuig dat ten onrechte is geparkeerd in strijd met een van de bepalingen van deze afdeling in beslag worden genomen.
(Ord. 3130 § 1 (Exh. A), 2016; Ord. 2801 § 1, 2004; Ord. 2604 § 1, 1999; Ord. 2548 § 1, 1998; Ord. 2156 § 1, 1988; Ord. 1986 § 1, 1983).
16.04.016 Vergunningen en vergoedingen.
In aanvulling op de International Fire Code zijn de volgende bepalingen van toepassing op vergunningsvereisten:
(1) Vergunningskosten. Alle vergoedingen voor vergunningen of andere goedkeuringen die in deze titel zijn vereist, zijn zoals zij thans bestaan of zoals zij van tijd tot tijd schriftelijk kunnen worden gewijzigd bij besluit van de City Manager. Exemplaren van alle tariefschema’s, en eventuele latere wijzigingen daarvan, worden bijgehouden en ter inzage beschikbaar gesteld op het kantoor van de brandweercommandant en de afdeling ontwikkelingssamenwerking tijdens de gewone kantooruren. Een inspectievergoeding, waarvan het uurtarief wordt vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad en die bovenop alle vergunningskosten komt, wordt geheven voor elke inspectie die meer dan een uur in beslag neemt. De inspectievergoeding wordt berekend in stappen van 30 minuten, waarbij voor de eerste 30 minuten of een gedeelte daarvan het volledige uurtarief in rekening wordt gebracht.
(3) Intrekking. De ambtenaar voor de brandcode is bevoegd een vergunning op te schorten of in te trekken wanneer na een hoorzitting door de ambtenaar voor de brandcode wordt vastgesteld dat de vergunninghouder heeft nagelaten, geweigerd of verzuimd de vereiste vergunningskosten te betalen binnen 90 dagen na verzending van een factuur aan de vergunninghouder waarin betaling wordt verlangd. Verzending geschiedt door middel van First Class Mail van de U.S. Postal Service.
(Ord. 2801 § 1, 2004; Ord. 2604 § 2, 1999; Ord. 2015 § 1, 1984).
16.04.020 Conflict met internationale codes.
Verworpen bij Ord. 2962. (Ord. 2801 § 1, 2004; Ord. 1951 § 3, 1982).
16.04.025 Plaatselijke wijzigingen van de Internationale Brandcode.
De Internationale Brandcode waarnaar in dit hoofdstuk wordt verwezen, wordt als volgt gewijzigd:
(1) IFC-afdeling 102.7 wordt als volgt gewijzigd:
102.7 Codes en normen waarnaar wordt verwezen. De codes en normen waarnaar in deze code wordt verwezen zijn die welke zijn opgenomen in hoofdstuk 45 (waar normen worden genoemd in de IFC) en deze codes en normen worden beschouwd als onderdeel van de eisen van deze code tot de voorgeschreven omvang van elk van deze verwijzingen zoals bepaald of gewijzigd door de ambtenaar brandveiligheid. Waar zich verschillen voordoen tussen de bepalingen van deze code en de normen waarnaar wordt verwezen, zijn de bepalingen van deze code van toepassing.
(2) IFC Sections 108.3, 109.3 en 111.4 worden hierbij ingetrokken.
(3) De secties 503.1, 503.1.1, 503.1.2, 503.1.3, 503.2, 503.3 en 503.4 van de IFC worden hierbij aangenomen in de stad Puyallup.
(4) Sectie 503.1 van de IFC wordt als volgt gewijzigd:
503.1 Waar vereist. Toegangswegen voor brandblusapparaten moeten worden voorzien en onderhouden in overeenstemming met Sections 503.1.1 tot 503.1.3 en Appendix D.
Uitzondering: Indien een eengezinswoning legaal bestond vóór 1 juli 2011, mag een cumulatieve toevoeging van vierkante voet van niet meer dan 25 procent van de oorspronkelijke vierkante voet worden gebouwd.
503.1.1 Gebouwen en voorzieningen. Goedgekeurde toegangswegen voor brandblusapparaten moeten worden voorzien voor elke faciliteit, gebouw of deel van een gebouw dat hierna wordt gebouwd of verplaatst naar of binnen de jurisdictie. De toegangsweg voor brandblusapparatuur moet voldoen aan de eisen van deze sectie en moet zich uitstrekken tot binnen 150 voet van alle delen van de faciliteit en alle delen van de buitenmuren van de eerste verdieping van het gebouw, gemeten via een goedgekeurde route rond de buitenkant van het gebouw of de faciliteit.
Uitzondering: De ambtenaar belast met de brandveiligheid is bevoegd de afstand van 150 voet te vergroten wanneer:
(a) het gebouw geheel is voorzien van een goedgekeurd automatisch sprinklersysteem dat is geïnstalleerd overeenkomstig paragraaf 903.3.1.1, 903.3.1.2 of 903.3.1.3.
(b) Er kunnen geen toegangswegen voor brandblusapparaten worden aangelegd vanwege de ligging op het terrein, topografie, waterwegen, onoverbrugbare hellingen of andere soortgelijke omstandigheden, en er is voorzien in een goedgekeurde alternatieve brandbeveiliging.
(c) Er zijn niet meer dan twee verblijfsruimten van groep R-3 of groep U.
503.1.2 Extra toegang. De brandweerfunctionaris is bevoegd om meer dan één toegangsweg voor brandweervoertuigen voor te schrijven op basis van de mogelijkheid dat een enkele weg wordt belemmerd door opstoppingen van voertuigen, de gesteldheid van het terrein, klimatologische omstandigheden of andere factoren die de toegang kunnen beperken.
503.1.3 Hoog opgestapelde opslag. De toegang voor brandweervoertuigen tot gebouwen die worden gebruikt voor hooggestapelde opslag van brandbare stoffen moet voldoen aan de van toepassing zijnde bepalingen van hoofdstuk 23.
503.2 Specificaties. Toegangswegen voor brandweervoertuigen moeten worden aangelegd en ingericht overeenkomstig de paragrafen 503.2.1 tot en met 503.2.8.
503.2.1 Afmetingen. Toegangswegen voor brandblusapparaten moeten een onbelemmerde breedte hebben van ten minste 20 voet en een onbelemmerde verticale vrije ruimte van ten minste 13 voet en 6 duim.
Uitzondering: De ambtenaar belast met de brandveiligheid is bevoegd een versmalling van de minimale breedte goed te keuren.
503.2.2 Bevoegdheid. De ambtenaar voor de brandveiligheid is bevoegd een vergroting van de minimale toegangsbreedte te eisen, indien deze onvoldoende is voor brand- of reddingswerkzaamheden.
(5) IFC paragrafen 503.2.3, 503.2.4, en 503.2.7 worden als volgt gewijzigd:
503.2.3 Oppervlak. Toegangswegen voor brandweervoertuigen moeten worden ontworpen en onderhouden om de opgelegde belastingen van brandweervoertuigen te kunnen dragen en moeten een wegdek hebben dat geschikt is voor alle weersomstandigheden en dat voldoet aan de wegontwerpnormen van de stad Puyallup.
503.2.4 Draaicirkel. De vereiste draaicirkel van een toegangsweg voor brandblusapparaten wordt bepaald door de ambtenaar van de brandweercode en de wegontwerpnormen van de stad Puyallup.
503.2.5 Doodlopende uiteinden. Doodlopende toegangswegen voor brandblusapparaten met een lengte van meer dan 150 voet moeten zijn voorzien van een goedgekeurde ruimte voor het keren van brandblusapparaten.
503.2.7 Helling. De helling van de toegangsweg voor brandblusapparatuur moet binnen de grenzen liggen die door de brandweerfunctionaris zijn vastgesteld op basis van de apparatuur van de brandweer, aanhangsel D, en de wegontwerpnormen van de stad Puyallup.
503.2.8 Op- en afloophoeken. De op- en afritten van de toegangswegen voor brandweervoertuigen moeten binnen de grenzen blijven die door de ambtenaar voor de brandcode zijn vastgesteld op basis van de uitrusting van de brandweer.
503.3 Markeringen. Waar vereist door de ambtenaar voor de brandcode, moeten goedgekeurde borden of andere goedgekeurde mededelingen of markeringen met de woorden NO PARKING-FIRE LANE worden aangebracht voor toegangswegen voor brandblusapparaten om die wegen te identificeren of de versperring daarvan te verbieden. De middelen, waarmede de brandgangen zijn aangeduid, moeten te allen tijde in schone en leesbare staat worden gehouden en worden vervangen of hersteld, wanneer zulks voor een voldoende zichtbaarheid noodzakelijk is.
503.4 Versperring van toegangswegen voor brandweervoertuigen. Toegangswegen voor brandweervoertuigen mogen op geen enkele wijze worden versperd, ook niet door het parkeren van voertuigen. De in artikel 503.2.1 vastgestelde minimumbreedten en -afstanden moeten te allen tijde in acht worden genomen.
(6) IFC artikel 503.6 wordt als volgt gewijzigd:
503.6 Veiligheidshekken. De installatie van veiligheidshekken over een toegangsweg voor brandweervoertuigen moet worden goedgekeurd door de brandweercommandant. Wanneer beveiligingspoorten worden geïnstalleerd, moeten zij voorzien zijn van een goedgekeurde noodbediening. De veiligheidshekken en de noodbediening moeten te allen tijde operationeel worden gehouden. Eventueel aanwezige elektrische aandrijvingen voor poorten moeten voldoen aan de UL 325-norm. Poorten die bestemd zijn voor automatische bediening, moeten zo zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd dat zij voldoen aan de eisen van ASTM F 2200. De hoofdingang en alle andere elektronische poorten van alle woon-, handels- of industriële complexen moeten zodanig worden geconstrueerd dat zij voorzien zijn van een met een sleutel bediende inrichting en een systeem voor voorrang voor voertuigen van hulpdiensten om al deze poorten te openen, zodat brandweervoertuigen onmiddellijk het complex kunnen binnenkomen. Dit systeem moet een prioritair controlesysteem zijn dat gebruik maakt van gegevensgecodeerde infraroodcommunicatie om het brandweervoertuig te identificeren. Het te installeren systeem moet compatibel zijn met het door de stad Puyallup gebruikte prioriteitscontrolesysteem voor verkeerslichten. Het ontwerp en de definitieve installatie van het systeem moeten door de stad Puyallup worden goedgekeurd. Een veiligheidshek voor een of twee eengezinswoningen of een niet-elektronisch hek moet worden voorzien van een door de brandweercommandant goedgekeurd sleutelcontrolesysteem. Alle poorten moeten worden beoordeeld door de verkeersafdeling. Indien vereist, moet een plan worden voorgelegd aan de brandweerfunctionaris en de verkeersafdeling om het gebied te bepalen dat nodig is voor het stapelen van voertuigen en andere draaibewegingen van voertuigen.
(7) IFC Paragraaf 505.1 wordt als volgt gewijzigd:
505.1 Adresidentificatie: Nieuwe en bestaande gebouwen moeten zijn voorzien van goedgekeurde adresnummers, bouwnummers of goedgekeurde gebouwidentificatie, geplaatst op een plaats die duidelijk leesbaar en zichtbaar is vanaf de straat of weg die aan het pand grenst. Deze nummers moeten contrasteren met hun achtergrond. De adresnummers moeten Arabische cijfers of alfabetletters zijn. Nummers moeten een minimum van 6 inches hoog zijn met een minimum slagbreedte van 0,5 inch (12,7 mm) voor gebouwen die binnen 50 voet van de straat liggen, 12 inches hoog voor gebouwen die 51-100 voet van de straat liggen, en 18 inches hoog voor gebouwen die meer dan 100 voet van de straat liggen. Wanneer de toegang geschiedt via een particuliere weg of oprit en het gebouw niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, moet een monument, paal of ander teken of middel worden gebruikt om het bouwwerk aan te geven.
(8) IFC Paragraaf 507.1 wordt als volgt gewijzigd:
507.1. Vereiste watervoorziening. Een goedgekeurde watervoorziening die het vereiste debiet voor brandbeveiliging kan leveren, moet aanwezig zijn op terreinen waarop voorzieningen, gebouwen of gedeelten van gebouwen hierna worden gebouwd of verplaatst naar of binnen de jurisdictie.
Uitzondering: Indien een eengezinswoning legaal bestond vóór 1 juli 2011, mag een cumulatieve vierkante voet toevoeging van niet meer dan 25 procent van de oorspronkelijke vierkante voet worden gebouwd.
(Ord. 3043 § 2, 2013; Ord. 2979 § 2, 2011; Ord. 2962 § 4, 2010).
16.04.030 Overtreding – Sanctie.
(1) Het is onwettig voor een persoon of entiteit om een bepaling van dit hoofdstuk of een hierin aangenomen code te overtreden, of om een gebouw, structuur of uitrusting op te richten, te bouwen, te vergroten, te wijzigen, te repareren, te verplaatsen, te verbeteren, te verwijderen, te veranderen, om te zetten, af te breken, uit te rusten, te gebruiken, te bezetten of te onderhouden, of om een land te gebruiken in strijd met, of in overtreding van, een van de bepalingen van dit hoofdstuk of een hierin aangenomen code.
(2) Een overtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk is een civiele overtreding van klasse 1 overeenkomstig hoofdstuk 1.02 PMC. Niettegenstaande het voorgaande is een overtreding van een bevel tot stopzetting van de werkzaamheden, een kennisgeving van overtreding of het gebruik van onveilige constructies of uitrusting na kennisgeving een misdrijf.
(3) Elke overtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk of de International Fire Code vormt een afzonderlijke overtreding of misdrijf.
(4) Elke dag dat een bepaalde overtreding voortduurt, vormt een afzonderlijke overtreding of misdrijf.
(5) Naast boetes of straffen moet de overtreder, als voorwaarde voor het blijven bewonen van het pand of bouwwerk dat in strijd is met dit hoofdstuk of de Internationale Brandcode, de overtreding onmiddellijk opheffen. Bovendien is de overtreder aansprakelijk voor alle kosten en uitgaven die door deze overtreding worden veroorzaakt. (Ord. 2962 § 5, 2010).