Vijfde Romeins procurator van Judea, Samaria, en Idumæa, van 26 tot 36 van de gewone jaartelling; opvolger van Valerius Gratus. Volgens Philo (“De Legatione ad Caium,” ed. Mangey, ii. 590) werd zijn bestuur gekenmerkt door corruptie, geweld, berovingen, slechte behandeling van het volk, en voortdurende executies zonder zelfs maar de vorm van een proces. Zijn allereerste daad veroorzaakte bijna een algemene opstand. Terwijl zijn voorgangers, uit respect voor de godsdienstige gevoelens van de Joden, bij het binnengaan van Jeruzalem alle beeltenissen en beelden van hun standaard verwijderden, stond Pilatus zijn soldaten toe ze ’s nachts de stad binnen te brengen. Zodra dit bekend werd, haastten zich massa’s Joden naar Cæsarea, waar de procurator verbleef, en smeekten hem de beelden te verwijderen. Na vijf dagen discussie beval hij zijn soldaten de verzoekers te omsingelen en hen ter dood te brengen, tenzij zij ophielden hem lastig te vallen. Hij gaf pas toe toen hij zag dat de Joden liever zouden sterven dan deze belediging te verdragen. Later eigende Pilatus zich uit de heilige schatkist geld toe voor de bouw van een aquaduct om de stad Jeruzalem te voorzien van water uit de Salomonsvijvers; en hij onderdrukte de onlusten die door deze verwoesting van de Tempel werden uitgelokt door vermomde soldaten met verborgen dolken tussen de menigten te sturen, die niet alleen een groot aantal van de oproerkraaiers, maar ook van de toevallige toeschouwers afslachtten.
Ondanks zijn vroegere ervaring met de gevoeligheid der Joden voor beelden en emblemen, hing Pilatus in het paleis van Herodes vergulde schilden op, die aan Tiberius waren gewijd, en ontlokte hij opnieuw bijna een opstand. De schilden werden verwijderd op speciaal bevel van Tiberius, bij wie de Joden hadden geprotesteerd. Pilatus’ laatste daad van wreedheid, en die welke zijn ondergang veroorzaakte, was de slachting van een aantal Samaritanen die op de berg Gerizim bijeengekomen waren om naar heilige vaten te graven, waarvan een bedrieger hun had wijsgemaakt dat Mozes ze daar begraven had. Over deze slachting dienden de Samaritanen een klacht in bij Vitellius, legaat van Syrië, die Pilatus beval zich naar Rome te begeven om zich te verdedigen. Over de deelname van Pilatus aan het proces en de kruisiging van Jezus zie Kruisiging; Jezus van Nazareth.
Het einde van Pilatus is gehuld in mysterie. Volgens Eusebius (“Hist. Eccl.” ii. 7) werd hij verbannen naar Wenen (Vienne) in Gallië, waar verschillende tegenslagen hem uiteindelijk tot zelfmoord dwongen; terwijl de kroniek van Malalas beweert, met minder waarschijnlijkheid, dat hij onder Nero werd onthoofd. Een latere legende zegt dat zijn zelfmoord een voorbode was van het vonnis van Caligula; dat het lichaam in de Tiber werd geworpen, wat rampzalige stormen en overstromingen veroorzaakte; dat het daarna soortgelijke gevolgen had in de Rhône bij Vienne; en dat het tenslotte moest worden overgebracht naar een diepe poel tussen de Alpen.
S. I. Br.