Jezus is de Zoon van God. Bewijs uit het Evangelie van Johannes

, Author

Het centrale thema in het Evangelie van Johannes is dat Jezus de Zoon van God is. Dit wordt het duidelijkst door de manier waarop Johannes vanaf het eerste vers tot aan het einde van dit boek blijft bouwen aan de godheid van Christus. Johannes begint zijn evangelie met de woorden: “In den beginne was het Woord God en het Woord was bij God” (Johannes 1:1). Deze uitspraak bevestigt dat Christus één is met God en dat in alle eeuwigheid is geweest. Met een dergelijk begin wordt de lezer zich scherp bewust van het overkoepelende doel dat Johannes had met het schrijven van zijn boek. Hij verlangt ernaar dat de ongelovige, vooral de Jood, tot het inzicht en het geloof komt om te geloven dat Jezus God zelf was, gezonden als de Messias om onder zijn volk te wonen (Johannes 1:14). Als de lezer van Johannes de stelling van Johannes nog niet volledig heeft begrepen, kan hij die niet missen wanneer hij het stelt in hoofdstuk 20:31: “Maar deze zijn geschreven opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven het leven hebt in zijn naam.”Bijbel Nieuw Testament Johannes

Het evangelie spreekt negenentwintig keer over “de zoon (van God)” en verwijst meer dan honderd keer naar God als “Vader”. Dit alleen al is een duidelijk voorbeeld van het doel van Johannes om mensen te laten geloven dat Jezus Christus de Zoon van God is. De manier waarop dit in het Evangelie van Johannes wordt benadrukt maakt dit evangelie uniek onder de andere synoptische Evangelies. Niet alleen heeft het Evangelie van Johannes de aardse bediening van Christus vastgelegd, maar het streeft er ook naar om Hem te laten zien als de pre-existente zoon van God en zijn goddelijkheid te benadrukken, terwijl het vooruitkijkt naar Zijn toekomstige heerschappij als God en Koning.

Christ Existed Before Humanity Proving His Divinity

Naast het voorbeeld van Christus die logos (het “Woord”) wordt genoemd, zien we andere passages die wijzen op het preïncarnate bestaan van Christus. In Johannes hoofdstuk 8:48-59 wordt van Jezus opgetekend dat Hij tot Abraham spreekt over Zijn voorbestaan, waarbij Hij dezelfde uitdrukking of naam voor Zichzelf gebruikt als de naam van God die gevonden wordt in Exodus hoofdstuk 3:14 – “Ik Ben.” Joden verachten het idee dat deze man godheid of gelijkheid met God opeiste, en dat Hij met vrijmoedigheid sprak over Zijn eenheid met de Vader. Hij verklaarde: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: eer Abraham was, ben Ik” (Johannes 8:58). Ook in hoofdstuk 17 van het Evangelie van Johannes bad Hij: “En nu, Vader, verheerlijk Mij in uw eigen tegenwoordigheid met de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld bestond” (Johannes 17:5). Daarin zegt Hij duidelijk dat Hij bij God was voordat de wereld bestond. In hetzelfde hoofdstuk sprak Hij over de liefde die de Vader voor Hem had vóór de grondlegging van de wereld (Johannes 17:24).

De pre-existentie van Christus is belangrijk omdat het ons helpt begrijpen dat Hij werkelijk God zelf was, gezonden om onder de mensen te wonen, en degene die de toorn van God kon stillen – iets wat alleen God kan doen (Hebreeën 2:17). Niemand zal ooit goed genoeg zijn om de toorn van God te bedaren, en daarom moest God Zijn eigen Zoon gebruiken als het offer voor de zonden van de mens. Als Christus slechts een schepsel was, door God geschapen in de lijn van Adam, zou Hij zonde als deel van Zijn natuur hebben gehad en zou Hij daarom niet in staat zijn geweest om voor onze ongerechtigheid te boeten. Daarom moest Hij de pre-existente Christus zenden om als mens te bestaan en namens ons het gewicht van Gods toorn te dragen. Elders in de Schrift wordt ons gezegd dat het behaagde de volheid Gods in Hem te wonen in lichamelijke gedaante (Kolossenzen 1:19, Kolossenzen 2:9). Hieruit kunnen we concluderen dat Jezus Christus, de tweede persoon van de Drie-eenheid, naar de aarde kwam om een menselijke natuur aan te nemen, maar toch in geen enkel opzicht ophield God te zijn.

Jezus was de Zoon van God en weerspiegelde Gods karakter

Zoals een aardse zoon vaak op zijn aardse vader zal lijken, zo is het ook met Christus die op de hemelse Vader lijkt. Beiden hebben dezelfde kenmerken. Jezus’ verschijning aan de mensheid was om de dingen van de Vader te openbaren aan onze duistere geesten (Johannes 1:18). Hij kwam om de wereld te tonen wat wij anders niet konden zien, wat duidelijk blijkt uit Zijn uitspraken zoals: “hoewel de wereld u niet kent, ken ik u, en dezen weten dat u mij gezonden hebt” (Johannes 17:25).

Zijn rechtvaardige levensstijl op aarde bewees ook Zijn goddelijkheid. Zijn zondeloosheid was iets wat geen mens ooit zou kunnen bereiken. Hij heeft God nooit teleurgesteld of is onder Gods norm van heiligheid gezakt. Jezus verklaarde: “En Hij die Mij gezonden heeft, is bij Mij. Hij heeft mij niet alleen gelaten, want ik doe altijd wat Hem behaagt” (Johannes 8:29). Christus was in alle opzichten volmaakt, en moest dat ook zijn, om ons offer en onze volledige verzoening te zijn. Hij leefde een zondeloos leven, en was vrijgesteld van de erfzonde van de mens (Mattheüs 4:1-11; Johannes 8:46; Johannes 8:29; Johannes 14:30-31; 1 Petrus 1:19; Hebreeën 4:15). Zijn zondeloosheid omvatte ook het feit dat Hij Zijn hele leven lang de Vader volmaakt gehoorzaamde (Johannes 4:34; 5:30; 6:38; 7:28), inclusief de eerste komst in de wereld (Johannes 8:42).

We zagen Jezus ook andere goddelijke eigenschappen vertonen die alleen met God geassocieerd kunnen worden. Zijn karakter straalde trouw aan het feit dat Hij de Zoon van God was. Hij bewees bijvoorbeeld dat Hij almachtig was door vele wonderen te verrichten, waaronder het veranderen van water in wijn in Johannes 2:1-11. Hij droeg de eigenschap alwetend te zijn – alle dingen wetend – zelfs tijdens zijn aardse bediening. In Johannes 1:48 kon hij van verre zien dat Nathaniel onder de vijgenboom zat. “Want Jezus wist van het begin af aan wie degenen waren die niet geloofden, en wie het was die Hem zou verraden” (Johannes 6:64). Degenen die bij Jezus Christus waren tijdens zijn aardse bediening, namelijk de discipelen, bevestigden later dat Christus alwetend was door te verklaren: “Nu weten wij, dat Gij alle dingen weet” (Johannes 16:30).

Zijn goddelijkheid maakte het ook zo, dat Hij degene was door wie alle mensen moeten geloven om gered te worden. God zou zo’n gewicht of verantwoordelijkheid aan niemand anders dan Zichzelf hebben gegeven, door middel van Zijn eigen Zoon. Jezus zei: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; wie de Zoon niet gehoorzaamt, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem rusten” (Johannes 3:36). Dit soort aanspraken bekrachtigt zijn soevereine heerschappij over de zielen van alle mensen. Alleen God kan met zo’n gezag spreken, en daarom kunnen we concluderen dat Hij werkelijk God zelf was.

Jezus beweerde ook onsterfelijk te zijn, macht hebbend over de dood. In Johannes 2:19 zei Hij dat de Joden “de tempel zullen verwoesten, en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen”. Johannes legt uit dat Hij niet sprak over de tempel van stenen in Jeruzalem, “maar dat Hij sprak over de tempel van zijn lichaam.” De discipelen herinnerden zich de uitspraak later (Johannes 2:21-22), nadat Hij gestorven en weer opgestaan was, wat belangrijk was voor Johannes omdat het opnieuw onderstreepte dat Jezus werkelijk de macht van God had als Zijn Zoon. God is de enige met de soevereine macht om leven weg te nemen en daarmee Zijn eigen toorn te bedaren. Jezus zei ook in het Evangelie van Johannes dat Hij “de macht had mijn leven af te leggen en het weer op te nemen; deze last heb Ik van mijn vader ontvangen” (Johannes 10:17-18).

Zijn bovennatuurlijke macht was een aards teken van een hemelse oorsprong

Jezus kwam om de werken van de Vader consequent te doen in Zijn aardse bediening. Hij handelde nooit zonder dat de Vader Hem daartoe aanzette (Johannes 5:19), inclusief het doen van goddelijke taken die alleen God kon doen. Hij zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, maar alleen wat hij de Vader ziet doen. Want wat de Vader doet, dat doet de Zoon evenzo” (Johannes 5:19). Hij bootste de handelingen van God na om te bewijzen dat Hij God was en daardoor aan de mens te openbaren wat wij anders niet zouden kunnen zien. In Johannes hoofdstuk 11 zien we Hem leven geven aan de doden. In de hoofdstukken 4, 5 en 9 demonstreerde Hij een duikende kracht tot herstel toen Hij de zoon van de ambtenaar genas, de verlamde man bij de poel, en een blindgeboren man. Hij voltrok ook het oordeel in het evangelie van Johannes over hen die niet geloofden. Deze twee dingen in het bijzonder – het geven van leven en het verlenen van vergeving of straf – zijn alleen taken die door God zelf vervuld kunnen worden.

Hij bewees ook een bovennatuurlijke kracht te zijn toen Hij over water wandelde en daarmee Zijn gezag over de natuur demonstreerde (Johannes 6:16-21). Hij vermenigvuldigde een kleine hoeveelheid voedsel om meer dan vijfduizend te voeden, en bewees daarmee dat Hij de macht van God had om te scheppen en te vermenigvuldigen (Johannes 6:1-14). Een soortgelijk wonder, reeds genoemd, deed Hij aan het begin van Zijn openbare bediening, toen Hij water in wijn veranderde (Johannes 2:1-12). Al deze werken zijn het bewijs dat Hij God Zelf was, en zoals Hij in Johannes hoofdstuk 5, 9 en 10 uitlegt dat het de werken van de Vader zijn, inclusief het oordeel, die door Hem als de Zoon worden uitgevoerd.
Jezus’ intieme gemeenschap met God bewijst Zijn Godheid

John beschreef zijn intimiteit met Christus als de geliefde discipel om de diepte van de relatie die hij met Christus deelde over te brengen. Op soortgelijke wijze, en met gebruikmaking van veel van dezelfde woorden die in de oorspronkelijke taal te vinden zijn, verklaart Johannes de nauwe gemeenschap en diepe intimiteit van Christus met God de Vader. Johannes legt uit dat Jezus “in de schoot van de Vader” was (Johannes 1:18), wat betekent dat Hij Hem zo intiem kende als maar mogelijk was. Er zijn drie aspecten aan de intimiteit van Christus met de vader die moeten worden opgemerkt in het Evangelie van Johannes:

  1. Hij kende de Vader en Zijn wil. Zoals we eerder hebben gezien, handelde Hij niet zonder de toestemming of ingeving van de Vader. Hij claimde gelijkheid met God toen Hij Zijn wil op aarde vervulde (Johannes 6:45 – 47; 8:55; 15:15).
  2. Hij deelde in alle dingen met de Vader. Hij zei in Johannes 16:15: “Alles wat de Vader heeft, is van Mij.” Er waren geen uitzonderingen op wat de Vader deelde met de Zoon, omdat zij verenigd waren. Dit gold u in de zielen van de mensen en van hen die Hij door Christus met Zich verzoend heeft (Johannes 6:37).
  3. Hij genoot bijzondere toegang en invloed bij de Vader. Er waren geen grenzen aan wat Jezus aan de Vader kon vragen. Dat komt omdat hun wil verenigd is en in alle opzichten gelijkgezind is. Jezus verklaarde Zijn toegang tot de Vader, en waardoor wij alle dingen in geloof moeten vragen, toen Hij zei: “Wat gij ook vraagt in mijn naam, dit zal Ik doen, opdat de Vader verheerlijkt worde in de Zoon. Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, zal Ik het doen” (Johannes 14:13).

Al deze dingen zijn slechts kenmerken van Jezus Christus in Zijn relatie met de Vader. Hoewel wij Zijn aangenomen kinderen zijn, hebben wij niet dezelfde aspecten in onze relatie met God. Johannes verklaart dat “alleen” Jezus de enige ware Zoon is (Johannes 1:14, 18; 3:16). Nergens in het evangelie van Johannes zien wij de discipelen of de volgelingen van Christus “zonen” genoemd worden, noch spreken zij God ooit aan met “vader”. Dit is opzettelijk van de kant van de auteur, omdat hij Jezus beschrijft als de enige ware Zoon van God.

Jezus was de vervulling van de oudtestamentische profetie

Jezus Christus was de messias waarover de profeten hadden gesproken, en Hij kwam naar de aarde om de mens met God te verzoenen als de laatste verzoening. Honderden jaren voor Christus’ geboorte was een Messias beloofd. Bij Zijn komst, en gedurende Zijn leven, werden honderden profetieën vervuld. Psalm 69 en Jesaja 53 vertelden ons dat Zijn eigen volk de Messias zou verwerpen. In Johannes 1:11 zien we dat de Joden en Gods eigen schepping inderdaad de gezonden Messias verwierpen. Jesaja 9:6 vertelt ons dat de Messias eeuwig en bovennatuurlijk van aard zou zijn. Johannes 11, 8:58 en 14:9 spreken allen van Zijn goddelijke natuur en eeuwig bestaan. Jesaja 53:4-6 legt uit dat deze Messias zou sterven in de plaats voor Zijn volk. Johannes 18 wordt ons verteld dat Kajafas de doodstraf voor Jezus bespoedigde en daarbij verklaarde, “één man zal sterven voor zijn volk” (v.14) en daarmee de profetie vervullend.

Om Zijn dood heen werden vele profetieën vervuld: Dat Hij gekruisigd werd (Psalm 22:16; Joh.19:18), dat Zijn kleed verdeeld werd (Psalm 22:18; Joh.19:24), dat Zijn zijde doorboord werd (Zacharia 12:10; Joh.19:37), dat er geen beenderen gebroken werden (Exodus 12:46; Psalm 34:20; Joh.19:33-37), dat Hij begraven werd in een rijkemansgraf (Jesaja 53:9; Joh.19:28-42). Al deze dingen worden genoemd in de profetie van het Oude Testament en vervolgens vervuld door Christus zoals opgetekend in het Evangelie van Johannes.

We mogen de kracht niet missen van de vervulling van de profetie van het Oude Testament. Dit is misschien een van de grootste illustraties van Christus’ goddelijkheid die iemand kan waarnemen. Het is een veilige veronderstelling voor iemand om te concluderen dat Jezus werkelijk de Zoon van God is, de Messias, omdat Hij volmaakt vervulde wat God heeft geprofeteerd vóór zijn geboorte. Jezus vervulde niet slechts een gedeeltelijk aantal profetieën, maar vervulde elke profetie die God over Hem had gezegd, en zal in de toekomst opnieuw alle eindtijdprofetieën over Zijn wederkomst vervullen.

Conclusie

Het evangelie van Johannes is heel duidelijk dat Jezus de Zoon van God is. De verkondiging van dit evangelie dwingt de lezer om een beslissing over het geloof te nemen. Alle mensen moeten komen tot ofwel geloof in Jezus Christus als de Zoon van God, of zij moeten het duidelijke bewijs dat in de Schrift wordt gevonden negeren. Het enige wat God eist voor onze redding en het geschenk van eeuwig leven is dat wij in de Zoon van God geloven. Dit geloof betekent dat wij Hem gehoorzamen (Johannes 3:36), met volledig geloof en overgave tot Hem komen als de Heer van ons leven (Johannes 14:6), en Hem eren in woord en daad (Johannes 5:23). Als we dit doen, zal dit geloof ons redding brengen (Johannes 5:34) en de gave van het leven. Dit leven is niet slechts een bestaan in gelukzaligheid na de dood. Het is de goddelijke aanwezigheid van Christus verbonden met ons leven nu door de kracht van de Heilige Geest (Johannes 6:40, 47: 20:31).

Ik geloof stellig dat Jezus Christus nog steeds goddelijke functies vervult als de verrezen Heer, nu gezeten aan de rechterhand van de troon van God. Ik geloof dat Hij de ondersteuner is (1 Korintiërs 8:6; Kolossenzen 1:17; Hebreeën 1:3) en de auteur van het leven (Johannes 1:4; Handelingen 3:15). Hij is de heerser over sommigen nu en over allen in de toekomst (Matt. 28:18; Rom. 14:9; Openb. 1:5). Door Zijn goddelijke functies op aarde kunnen wij er zeker van zijn dat Hij de Zoon van God was en is. De Schrift beweerde dat Christus volledig goddelijk was en om het op een andere manier te zien zou de Schrift tot onzin en onwaarheid maken.

Green, Joel B., Scot McKnight, and I. Howard Marshall. “Zoon van God.” Woordenboek van Jezus en de Evangeliën. Downers Grove, Ill.: InterVarsity Press, 1992. 774. Print.

Grudem, Wayne A. “Hoofdstuk 26: De Persoon van Christus.” Systematische theologie: een inleiding tot de bijbelse leer. Leicester, Engeland: Inter-Varsity Press; 1994. 547-549. Print.

Grudem, pg. 548

Green, pg. 775

ibid

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.