Aan dezulken behoort het Koninkrijk
Jezus hield van kinderen. Als kind zelf werd hij opgevoed door Jozef en Maria in hun huis in Nazareth (vgl. Mt 2,23). Opgroeiend tussen familieleden en stadsgenoten, ervoer Jezus de zorgen en problemen die alle kinderen kennen, zoals ziekte en dood onder familieleden. In deze omgeving “groeide Jezus op en werd sterk, vervuld van wijsheid; en de gunst van God was over hem” (Lc 2,40).
De genegenheid van Jezus voor kinderen wordt in de Evangeliën duidelijk bevestigd. Toen zijn discipelen probeerden de mensen te beletten kinderen tot Jezus te brengen voor zijn zegen, drong hij aan: “Laat de kleine kinderen tot Mij komen en houdt ze niet tegen; want aan dezulken behoort het Koninkrijk der hemelen” (Mt 19,14).
Jezus toonde zijn zorg voor kinderen ook door ze te genezen en uit de dood op te wekken. Hij herstelde het leven aan de dochter van Jaïrus (vgl. Mk 5,21-43; Mt 9,18-25; Lc 8,41-56) en aan de zoon van de weduwe van Nain (vgl. Lc 7,11-17). Hij genas een epileptische jongen en de door demonen bezeten dochter van een Griekse vrouw (vgl. Mt 15,21-28, 17,14-18; Mk 7,24-30; Lc 9,37-43).
Zijn fundamentele zorg was altijd de geestelijke ontwikkeling van kinderen. Het grootste geschenk dat God de Vader aan wie dan ook kan geven, ook aan kinderen, is het geloof in zijn eniggeboren Zoon. Jezus verklaarde dat de Vader zijn Zoon gemakkelijker aan kinderen openbaart dan aan geleerden en verstandigen (vgl. Lc 10,21; Mt 11,25).
Het noemen van deze voorbeelden van Jezus’ aandacht voor kinderen plaatst de juiste context om kinderen te helpen hun geweten te onderzoeken en hen voor te bereiden op het sacrament van de verzoening. Dit sacrament stelt Jezus in staat om vandaag zijn liefde voor kinderen uit te drukken. Hij toont zijn macht om hen te genezen, hen te bevrijden uit de slavernij van de zonde en hen op te voeden tot nieuw leven. Dit sacrament stelt kinderen op hun beurt in staat Jezus te leren kennen en liefhebben. Om deze redenen spoort Jezus ons nog steeds aan: “
Een gewetensonderzoek voor kinderen
Verantwoordelijkheden tegenover God:
Heb ik elke dag gebeden?
Heb ik mijn ochtend- en nachtgebed gebeden?
Heb ik gebeden met mijn ouders en familie?
Ben ik humeurig en opstandig geweest over bidden en naar de kerk gaan op zondag?
Heb ik de Heilige Geest gevraagd mij te helpen wanneer ik in de verleiding kwam om te zondigen?
Heb ik de Heilige Geest gevraagd mij te helpen doen wat goed is?
Verantwoordelijkheden tegenover anderen:
Ben ik mijn ouders gehoorzaam en respectvol geweest?
Heb ik tegen hen of anderen gelogen of ben ik bedrieglijk geweest?
Ben ik arrogant, koppig of opstandig geweest?
Heb ik ouders, leraren of andere volwassenen tegengesproken?
Heb ik gepruild en ben ik humeurig geweest?
Heb ik egoïstisch gedaan tegenover mijn ouders, broers en zussen,
leraren, of mijn vrienden en schoolgenoten?
Heb ik boos op hen geworden? Heb ik iemand geslagen?
Heb ik wrok gekoesterd of anderen niet vergeven?
Heb ik andere kinderen met respect behandeld of heb ik hen uitgelachen en uitgescholden?
Gebruik ik schuttingtaal?
Heb ik iets gestolen? Heb ik het teruggegeven?
Heb ik mijn verantwoordelijkheden genomen, zoals huiswerk en huishoudelijke taken?
Ben ik behulpzaam en lief voor mijn familie geweest?
Ben ik lief en gul geweest voor mijn vrienden?