Dit artikel bespreekt de specifieke metapsychologie en ontwikkelingstaken van de latency-periode. Het biedt een Kleiniaanse visie op de fase en vergelijkt deze met andere huidige psychoanalytische theorieën. De nadruk ligt op het belang van ego- en superego-groei en -integratie tijdens de latentietijd, resulterend in een beter contact met zowel de externe als de interne werkelijkheid. Karaktervorming, sociale integratie en leren worden besproken als de specifieke ontwikkelingstaken van deze periode. Freuds oorspronkelijke formulering dat de latentietijd een gevolg is van de oplossing van het Oedipuscomplex wordt geëvalueerd in het licht van hedendaagse ontwikkelingen. Ik put uit de ideeën van Klein en anderen zoals Loewald, Burgner, Holder, Tyson om het te beschrijven als een proces van progressieve en meer complexe uitwerking gedurende de latentie, verbonden met de superego ontwikkeling. Dit proces van geleidelijke uitwerking wordt beschouwd als een fundamenteel kenmerk van de periode. Dit model van progressieve rijping wordt geïllustreerd met klinisch materiaal. Het klinische concept van pseudo-latency wordt gebruikt om onderscheid te maken tussen de ontwikkelingsprestatie vertegenwoordigd door de vestiging van de latentie-organisatie in tegenstelling tot een defensieve structuur (pseudo-latency) die pathologie verbergt.