Friedrich Wilhelm was de zoon van koning Friedrich I. van Pruisen (1657-1713) bij zijn tweede vrouw, Sophie Charlotte (1688-1705), prinses van Brunswijk – Lüneburg – Calenberg (Hannover). Een groot deel van zijn jeugd bracht hij door aan het hof van zijn grootvader Ernst August (1629-1698), later (1692) eerste keurvorst van Brunswijk – Lüneburg (Hannover). Toen hij terugkeerde naar Berlijn, ontwikkelde Friedrich Wilhelm een passie voor het militaire leven. In tegenstelling tot zijn vader was Friedrich Wilhelm zuinig, had een eenvoudige smaak en een opvliegend karakter. Hij was altijd een beschermer van de kerk en de godsdienst. Hij verafschuwde godsdiensttwisten en was uiterst tolerant tegenover zijn katholieke onderdanen, met uitzondering van de jezuïeten. Zijn leven was eenvoudig en puriteins, gebaseerd op de bijbelse leer. Hij had een intense hekel aan de Fransen, en hij keurde de imitatie van hun manieren door zijn vader en zijn hof streng af.
Toen hij op 25 februari 1713 op de troon kwam, was zijn eerste daad het ontslaan van elke overbodige ambtenaar uit het paleis en het opleggen van een beleid van soberheid. Het grootste deel van het prachtige meubilair van het hof werd verkocht. In de binnenlandse politiek was hij een groot bestuurder, en hij voerde een beleid dat nog lang na zijn dood werd gevolgd. Zijn buitenlandse politiek was minder succesvol, hoewel hij zijn domein enigszins wist uit te breiden. In tegenstelling tot zijn vader deed hij niets voor de hogere geleerdheid en verbande hij zelfs de filosoof en leerling van Leibniz, Christian Wolff (1679-1754), met een opzegtermijn van achtenveertig uur “op straffe van de halster”, omdat hij, naar zijn mening, fatalistische leerstellingen onderwees. Later wijzigde hij zijn oordeel ten gunste van Wolf, en in 1739 beval hij zelfs de studie van diens werken aan. Hij richtte vele dorpsscholen op, die hij vaak persoonlijk bezocht. Na 23 oktober 1717 waren alle Pruisische ouders verplicht hun kinderen naar school te sturen. Zijn onderdanen bloeiden onder zijn heerschappij, en zij respecteerden hem om zijn standvastigheid, eerlijkheid en liefde voor rechtvaardigheid. Hij was toegewijd aan zijn leger, waarvan hij het aantal opvoerde van 38.000 tot 83.500, waardoor Pruisen de derde grootste militaire macht ter wereld werd, na Rusland en Frankrijk. De wacht van Potsdam, bestaande uit reuzen uit alle delen van Europa, soms ontvoerd, was een soort speeltje waarmee Friedrich Wilhelm zich amuseerde. Het recenseren van zijn troepen was zijn voornaamste genoegen, maar hij hield er ook van ’s avonds zijn vrienden te ontmoeten in wat hij zijn Tabakscollege noemde, waar hij te midden van wolken tabaksrook staatszaken besprak en luisterde naar de nieuwste wachtkamermoppen.
Friedrich Wilhelm overleed op 31 mei 1740, nalatende zijn weduwe, Sophie Dorothea (1687-1757) van Brunswijk – Lüneburg – Calenberg (Hannover) (1687-1757), met wie hij op 26 november 1706 was getrouwd. Sophie Dorothea was de dochter van Sophie Dorothea (1666-1726) van Brunswijk – Lüneburg – Celle en haar neef Georg Ludwig (1660-1727) van Brunswijk – Lüneburg – Calenberg (Hannover), de latere koning Georg I. Ludwig van Groot-Brittannië (1714). Friedrich Wilhelm’s zoon was Friedrich II. de Grote (1712-1786), die sterk de tegenpool van zijn vader was. Hun relatie kwam in 1730 zo onder druk te staan dat de kroonprins het hof ontvluchtte en later werd gearresteerd en voor de krijgsraad gedaagd. In latere jaren verzoenden vader en zoon zich.