Metgezellen van de Profeet, Arabisch Ṣaḥābah of Aṣḥāb, in de Islam, volgelingen van Mohammed die persoonlijk contact met hem hadden, hoe gering ook. In feite kan iedere moslim die tijdens een deel van het leven van de Profeet leefde en hem zag, tot de Metgezellen worden gerekend. De eerste 4 kaliefen, die de aṣḥāb zijn die bij de soennitische moslims in het hoogste aanzien staan, maken deel uit van een groep van 10 Metgezellen aan wie Mohammed het paradijs beloofde. De muhājirūn (zij die de Profeet volgden van Mekka naar Medina in de Hijrah), de anṣār (de Medinese gelovigen), en de badriyyūn (zij die vochten in de Slag bij Badr) worden allen beschouwd als Metgezellen van de Profeet. Er zijn verschillende verslagen over wie tot de verschillende groepen behoorden.
De Metgezellen, die ooggetuigen zijn, zijn de belangrijkste bronnen van Hadith, de optekeningen van Mohammeds uitspraken en activiteiten. Shiʿi Moslims staan echter kritischer dan de Soennieten tegenover de verslagen van de ṣaḥābah, van wie sommigen zij verantwoordelijk achten voor het verlies van het kalifaat door Ahl al-Bayt (de familie van de Profeet via ʿAlī en Fāṭimah).