Van mona1, en dit misschien verkort van maimona, f. van maimón1 ‘mico’.
1. adj. coloq. Wordt gezegd van een persoon: van aangenaam voorkomen door een zekere fysieke aantrekkelijkheid, gratie of verzorging. Als kind was hij best schattig. Zo schattig gaan ze.
2. adj. colloq. Wordt gezegd van een ding: Mooi of aangenaam van uiterlijk, gewoonlijk vanwege de afwerking of de manier waarop het is versierd. Een leuke jurk. De kamer zag er schattig uit.
3. adj. coloq. Kol. Wordt gezegd van een persoon: die blond haar heeft. U. t. c. s.
4. adj. coloq. Col. zei van haar: blond (‖ van een kleur die op goud lijkt).
5. m. en f. Een dier uit de onderorde van de apen. U. in m. verwijzend naar de soort.
6. m. een eendelig kledingstuk van sterk laken, bestaande uit lijf en broek, vooral dat wat in verschillende ambachten als fatigues wordt gebruikt.
7. m. colloq. Een persoon die aapachtige gebaren of figuren maakt.
8. m. colloq. Een snelle, slecht doordachte tekening.
9. m. coloq. onttrekkingssyndroom.
10. m. coloq. Behoefte, dringend verlangen of verlangen naar iets.
11. m. desus. Een jongeman met weinig verstand en aangetaste manieren.
12. f. Een quadrumanoïde zoogdier, ongeveer 60 cm. hoog, met geelbruine vacht, grote abaxons, onbehaarde en vereelte billen, en een zeer korte staart, dat in Afrika en op de rots van Gibraltar broedt, en gemakkelijk gedomesticeerd wordt.
13. f. een kaartspel waarbij alle kaarten op één na gedeeld worden, en waarbij de spelers de kaarten die een paar vormen moeten wegspelen.
14. f. een versterking die aan het rechterbeen van de paardenvechters wordt aangebracht, omdat zij het meest blootstaan aan de slagen van de stier.
15. f. colloq. Iemand die dingen doet in navolging van een ander.
16. f. colloq. Dronkenschap, dronkenschap.
17. f. coloq. Een dronken persoon.
aap, na araña
1. m. en v. een Zuid-Amerikaanse aap, slank van gestalte, met zeer lange poten en staart. U. in m. verwijzing naar de soort.
aap, na brulaap, ra
1. m. en v. een Zuid-Amerikaanse aap, met een grijpstaart, en met het tongbeen, groot en hol, in verbinding met het strottenhoofd, waardoor hij geluiden kan voortbrengen die op grote afstand te horen zijn. U. in m. verwijzing naar de soort.
aap, na capucijner, na
1. m. en v. een Amerikaanse aap met een niet-prehensibele staart, een afgeronde kop, grote ogen, en een lichaam bedekt met lang en overvloedig haar, vooral op de staart. U. in m. verwijzend naar de soort.
imitatie aap
1. m. colloq. Een persoon die imiteert wat anderen doen.
aap, na zwart, gra
1. m. en f. Col. kapucijnaap.
aap, na wijs, bia
1. m. en v. aap getraind in diverse oefeningen voor tentoonstelling in circussen en kazernes.
2. m. en v. Taurom. monosabio.
a freír monas
1. loc. adv. colloq. to fry asparagus.
a freír monos
1. loc. adv. colloq. Peru. a freír espárragos.
andar, of te zijn, iemand met de apen
1. locs. werkwoorden. coloqs. Chili. Om boos te zijn.
como la mona
1. loc. adv. Arg., Bol., Par., Peru en Ur. U. om het slechte resultaat of de slechte toestand aan te duiden van zaken, gezondheid, eender welke activiteit, opdracht, situatie, enz.
corrido, da como una mona
1. loc. adj. coloq. done, cha una mona.
estar de monos alguien
1. loc. werkwoord. coloq. Om een passerende woede te hebben. U. vooral verwijzend naar vriendjes.
hecho, cha una mona
1. loc. adj. coloq. Wordt gezegd van een persoon: die bespot en in verlegenheid gebracht is.
meterle los monos a alguien
1. loc. werkwoord. Col. om de geiten in het hok te krijgen.
iemand een aap steken
1. loc. werkwoord. coloq. Peru. dronken worden (‖ to the point of derangement drinken).
quedarse hecho un mono
1. loc. werkwoord. Om ten onder te gaan of in verlegenheid te brengen.
om de laatste aap te zijn
1. loc. werkwoord. colloq. Onbeduidend zijn, voor niets meetellen.
aapjes op zijn gezicht hebben
1. colloq. loc. werkwoord. U. vaak in vragende constructies om woede uit te drukken tegen iemand die indringend staart.
de knots en de aap
waar zit je naar te staren?