Wij betogen dat ondanks hun schijnbare verschil, de methodologieën gebruikt in de a priori en a posteriori beoordeling van kansen beide kunnen worden gerechtvaardigd door een beroep op een enkel principe van inductief redeneren, namelijk, het principe van symmetrie. Het verschil tussen deze twee methodologieën bestaat in de manier waarop informatie over de kans op een enkele proef in een herhaalbaar toevalsproces wordt geëxtraheerd uit de beperkingen die door dit beginsel worden opgelegd. In het geval van a posteriori redeneren, informeren deze beperkingen de analyse door een a posteriori determinant van de waarschijnlijkheden vast te stellen, terwijl, in het geval van a priori redeneren, zij bepaalde beweringen impliceren die dan als basis voor verdere probabilistische deducties dienen. In een gegeven onderzoekscontext hangt de specifieke vorm die a priori of a posteriori redeneren kan aannemen grotendeels af van de sterkte van de veronderstelde onderliggende symmetrie: hoe sterker de symmetrie, hoe meer informatie a priori kan worden verkregen en hoe minder informatie over het lange-termijngedrag van het proces nodig is voor een a posteriori beoordeling van de waarschijnlijkheden. In de context van dit raamwerk komt frequentie-gebaseerd redeneren naar voren als een beperkend geval van a posteriori redeneren, en redeneren over eenvoudige kansspelen, als een beperkend geval van a priori redeneren. Tussen deze twee uitersten kunnen zowel a priori als a posteriori redeneren een verscheidenheid van tussenvormen aannemen.