Achtergrond: Het gedrag van ovarium sereuze borderline tumoren (SBTs) en de betekenis van verschillende prognostische factoren zijn onduidelijk en moeilijk te evalueren vanwege inconsistenties en verwarring in de literatuur. Recente studies hebben gesuggereerd dat de morfologische kenmerken van de primaire tumor (aan- of afwezigheid van micropapillaire kenmerken) en de peritoneale “implantaten” (aan- of afwezigheid van invasieve kenmerken) SBTs op betrouwbare wijze kunnen onderverdelen in benigne en maligne types. Het doel van het huidige onderzoek was twee hypothesen te testen. Ten eerste, dat het vermeende kwaadaardige gedrag van SBTs slecht gedocumenteerd is, en ten tweede, dat de morfologische kenmerken van de primaire ovariumtumoren en de geassocieerde peritoneale implantaten voldoende zijn om SBTs in goedaardige en kwaadaardige types te onderscheiden, waardoor de noodzaak van de categorie vervalt.
Methoden: 245 studies met ongeveer 18.000 patiënten met borderline ovariumtumoren werden beoordeeld. Na uitsluiting van series die geen klinische follow-up hadden of die om andere redenen niet analyseerbaar waren, bleven er 97 rapporten over die 4.129 patiënten includeerden. Naast recidieven en overleving, evalueerden wij het type peritoneale implantaten, micro-invasie, lymfeklierbetrokkenheid, late recidieven, en progressie tot carcinoom, aangezien deze kenmerken hebben gediend als de onderbouwing van het concept van “borderline maligniteit” of “laag maligne potentieel”.
Resultaten: Onder 4.129 onderzochte patiënten met SBT’s was het recidiefpercentage na een gemiddelde follow-up van 6,7 jaar 0,27% per jaar voor tumoren in stadium I, de ziektevrije overleving was 98,2%, en de algehele ziektespecifieke overleving was 99,5%. Voor patiënten met tumoren in een gevorderd stadium was het recidiefpercentage 2,4% per jaar. De meerderheid (69%) van de gerapporteerde recidieven was echter niet pathologisch gedocumenteerd, en slechts in 26 gevallen (8,4% van alle recidieven) was gedocumenteerd dat de tumor uit de eierstokken adequaat was bemonsterd. De meest betrouwbare prognostische indicator voor tumoren in een gevorderd stadium was het type peritoneaal implantaat. Na 7,4 jaar follow-up was de overleving van patiënten met niet-invasieve peritoneale implantaten 95,3%, in vergelijking met 66% voor invasieve implantaten (P < .0001). Micro-invasie in de primaire ovariumtumor was geassocieerd met een overlevingspercentage van 100% na 6,7 jaar, en lymfeklierbetrokkenheid was geassocieerd met een overlevingspercentage van 98% na 6,5 jaar. De weinige gerapporteerde gevallen van stadium IV ziekte, progressie naar invasief carcinoom, en zeer late (>20 jaar) recidieven waren slecht gedocumenteerd. De overleving voor alle stadia onder ongeveer 373 patiënten in 6 prospectieve gerandomiseerde onderzoeken die gemiddeld 6,7 jaar werden gevolgd, was 100%.
Conclusie: Chirurgisch pathologisch stadium en subclassificatie van extra-ovariumziekte in invasieve en niet-invasieve implantaten zijn de belangrijkste prognostische indicatoren voor SBT’s. Overleving voor stadium I tumoren is vrijwel 100%. De overleving voor tumoren in een gevorderd stadium met niet-invasieve implantaten is 95,3%, terwijl de overleving voor tumoren met invasieve implantaten 66% is. Invasieve implantaten gedragen zich als carcinomen en zijn hoogstwaarschijnlijk metastatisch. De precieze aard van de zogenaamde niet-invasieve implantaten is niet duidelijk, maar zij gedragen zich op een goedaardige manier. De aanwezigheid van een micropapillaire architectuur in de primaire ovariumtumor is een sterke voorspeller van invasieve implantaten. Deze gegevens ondersteunen de aanbeveling dat ovariumtumoren met een micropapillaire architectuur worden aangeduid als “micropapillaire sereuze carcinomen”, en die zonder deze kenmerken als “atypische proliferatieve sereuze tumoren”.