Inductieve en Deductieve Argumenten
Er zijn over het algemeen twee soorten argumenten: inductieve en deductieve. Een deductief argument is een argument waarin de premissen garanderen dat de conclusie waar is. Dit gebeurt wanneer, misschien door wiskundige of definitorische noodzakelijkheid, de waarheid van de premisse zeker de waarheid van de conclusie zal bepalen. Een inductief argument daarentegen is een argument waarin de premissen een voldoende reden voor een lezer vormen om aan te nemen dat een conclusie waarschijnlijk waar is. Het verschil tussen de twee is de mate van zekerheid die aan elk kan worden toegekend. Men kan er zeker van zijn dat de conclusie van een deductief argument juist is, terwijl men kan wedden dat de conclusie van een inductief argument waarschijnlijk juist is. De meeste argumenten die men in de sociaal-wetenschappelijke literatuur tegenkomt, zullen inductief zijn, omdat wetenschappers (a) proberen mogelijke verklaringen te vinden voor uiteenlopende verschijnselen, (b) statistische gegevens gebruiken om conclusies te trekken ten aanzien van grote groepen op basis van wat waar blijkt te zijn voor kleinere groepen, of (c) proberen een oorzakelijk verband te vinden tussen twee of meer variabelen.
Geldigheid en deugdelijkheid
Een deductief argument wordt als geldig of ongeldig beschouwd. Het is geldig wanneer het de juiste vorm heeft, ongeacht of de premissen al dan niet waar zijn. Bijvoorbeeld:
Alle vissen kunnen rennen.
Alles wat kan rennen kan vliegen.
Daarom kunnen alle vissen vliegen.
Hoewel de twee premissen in dit argument onwaar zijn, is het argument logisch geldig. Dit betekent dat het mogelijk is een geldig argument te hebben met onjuiste premissen en een onjuiste conclusie. Geldigheid betekent gewoon dat als de premissen waar zijn, de conclusie ook waar moet zijn; het betekent niet dat de premissen waar zijn. Een deductief argument met onjuiste premissen en een ware conclusie kan dus geldig zijn. Bijvoorbeeld:
Alle vissen hebben een gladde huid.
Alles met een gladde huid kan zwemmen.
Daaruit volgt dat alle vissen kunnen zwemmen.
In een ongeldig argument volgt de conclusie niet noodzakelijk uit de premissen. Het kan er als volgt uitzien:
Alle Amerikaanse presidenten wonen in Washington, DC.
John woont in Washington, DC.
Daarom is John een Amerikaanse president.
In dit voorbeeld kunnen de premissen waar zijn, maar de conclusie is onwaar. Een belangrijk punt is dat ongeldige argumenten ondeugdelijk zijn. Wanneer men ware premissen combineert met een geldig argument, zegt men dat het argument deugdelijk is.
Inductieve argumenten daarentegen worden beschreven als sterk of zwak, afhankelijk van de sterkte van de premissen/informatie die ter ondersteuning van de conclusie wordt verstrekt. Daarom kunnen geldige argumenten per definitie niet sterk zijn en omgekeerd. Men kan echter over elk argument spreken als zijnde geldig of ongeldig. Als een argument geldig is, kan men zich afvragen of het al dan niet deugdelijk is. Als je de structuur van het betoog van een schrijver begrijpt, des te gemakkelijker zal het zijn om het te bekritiseren. Zie onze paragraaf over logische drogredenen.