Helena van Adiabene stond bekend om haar vrijgevigheid; tijdens een hongersnood in Jeruzalem in 45-46 CE zond zij naar Alexandrië voor graan en naar Cyprus voor gedroogde vijgen om uit te delen aan de slachtoffers van de hongersnood. In de Talmoed echter (Bava Batra 11a) wordt dit op het conto van Monobaz I geschreven; en hoewel Brüll de verwijzing naar Monobaz als een verwijzing naar de dynastie beschouwt, blijft Rashi bij de eenvoudiger verklaring – dat Monobaz zelf wordt bedoeld. De Talmoed spreekt ook van belangrijke geschenken die de koningin gaf aan de Tempel in Jeruzalem. “Helena liet een gouden kandelaar maken boven de deur van de Tempel,” waaraan wordt toegevoegd dat wanneer de zon opkwam, haar stralen door de kandelaar werden weerkaatst en iedereen wist dat het tijd was om het Sjema te lezen. Zij maakte ook een gouden plaat waarop de passage uit de Pentateuch stond die de rabbi voorlas wanneer een van ontrouw verdachte echtgenote voor hem werd gebracht. In de Jeruzalemse Talmoed, tractaat Yoma iii. 8 worden de kandelaar en de plaat met elkaar verward.
De strengheid waarmee zij de Joodse wet in acht nam, wordt in de Talmoed geinstrueerd:
“Toen haar zoon ten strijde trok, legde Helena de gelofte af dat zij, als hij behouden zou terugkeren, zeven jaar lang Nazireeër zou worden. Zij volbracht haar gelofte en aan het eind van de zeven jaar ging zij naar Juda. De Hillelieten zeiden haar dat zij haar gelofte opnieuw moest nakomen, en daarom leefde zij nog zeven jaar als Nazireeër. Aan het einde van de tweede zeven jaar werd zij ritueel onrein, en moest zij haar Nazireeërschap herhalen, zodat zij eenentwintig jaar Nazireeër was. Juda bar Ilai echter, zei dat zij slechts veertien jaar een Nazireeër was.”
“Rabbi Juda zei: ‘De sukkah van koningin Helena in Lydda was hoger dan twintig el. De rabbijnen plachten in en uit te gaan en maakten er geen opmerking over’.” Helena verhuisde naar Jeruzalem, waar zij begraven ligt in de piramidale graftombe die zij tijdens haar leven had laten bouwen, drie stadia ten noorden van Jeruzalem. De catacomben staan bekend als de “Graven van de Koningen”. Er is een sarcofaag gevonden met twee inscripties, waarvan de grafrede luidt: Ṣaddan Malkata (Palmyreen: צדן מלכתא), en Ṣaddah Malkatah (Aramees: צדה מלכתה), dat door geleerden wordt geïnterpreteerd als: “Onze meesteres, de koningin.” De sarcofaag werd in de negentiende eeuw ontdekt door Louis Felicien de Saulcy en later meegenomen naar Frankrijk. Men denkt dat het de sarcofaag is van koningin Helena van Adiabene.