De belangstelling voor het begrip van de geest bij kinderen gaat terug tot Piaget’s bewering dat kinderen cognitief egocentrisch zijn (Flavell, 2000). Vele jaren later werd onderzoek naar het begrip van de geest nieuw leven ingeblazen in een artikel dat bewijs zocht voor een theorie van de geest, niet voor kinderen maar voor chimpansees (Premack & Woodruff, 1978). De onderzoekers beweerden dat het vermogen van chimpansees om te voorspellen wat een menselijke actor zal doen om bepaalde doelen te bereiken, impliceert dat het dier mentale toestanden toeschrijft aan de actor. Dit baanbrekende artikel leidde tot een golf van studies over theory of mind bij niet-menselijke primaten. Een overzicht van dit onderzoek, gebaseerd op verschillende experimentele paradigma’s, concludeerde dat chimpansees anderen begrijpen in termen van een perceptie-doel psychologie (dat wil zeggen, ze kunnen waarnemen wat het doel van de ander is, maar niet de mentale toestanden begrijpen die geassocieerd zijn met het doel), in tegenstelling tot een volwaardige, mensachtige overtuiging-doel psychologie (Call & Tomasello, 2008). Rond dezelfde tijd werd het onderzoek naar het begrip van de geest van kinderen nieuw leven ingeblazen in een baanbrekend artikel van Wimmer en Perner (1983) en door andere developmentalisten (Bretherton, McNew, & Beegly-Smith. 1981). In lijn met het onderzoek bij niet-menselijke primaten, is een deel van de vooruitgang die de laatste jaren is geboekt de erkenning dat theory of mind kennis wordt verworven in een uitgebreide reeks van ontwikkelingsmijlpalen en dat deze ontwikkeling is gebaseerd op een rijke set van sociaal-cognitieve vaardigheden die zich in de kindertijd ontwikkelen (Wellman, 2002). Het bewijs dat in de paragrafen van dit hoofdstuk wordt beschreven, suggereert dat zuigelingen een beginnend begrip hebben van mentale toestanden die oudere kinderen gebruiken bij het verklaren en voorspellen van menselijk gedrag. Onderzoekers hebben veel geleerd over de ontwikkelingsoorsprong van naïeve psychologie in de kindertijd. Desondanks is de diepte van het begrip van menselijk gedrag bij zuigelingen nog steeds een controversieel onderwerp. Een populair paradigma in de naïeve psychologie is bijvoorbeeld het schenden van verwachtingen. In false-belief taken kijken zuigelingen langer naar een scène waarin een protagonist een voorwerp zoekt op een plaats die ze niet kent, dan naar een scène waarin de protagonist een voorwerp zoekt op een plaats waar ze het voorwerp eerder heeft zien verdwijnen. Het feit dat er geen actieve gedragsrespons vereist is, doet veel onderzoekers betwijfelen of het kijkpatroon van een zuigeling een diep begripsniveau weerspiegelt. Het kijkpatroon kan eenvoudigweg de waarneming van de zuigeling weerspiegelen dat iets in de scène nieuw is (bv. de hoofdpersoon kijkt naar een andere plaats dan waar hij haar voor het laatst heeft zien kijken). Deze interpretatie kan inderdaad de tegenstrijdige resultaten in recente studies verklaren (b.v. Poulin-Dubois et al., 2007; Onishi & Baillargeon, 2005; Surian et al., 2007). Poulin-Dubois et al. (2007) rapporteerden recent dat het vermogen om onderscheid te maken tussen kennis en onwetendheid (ware overtuiging) afwezig is op de leeftijd van 14 maanden en nog kwetsbaar is op de leeftijd van 18 maanden in een schending-van-verwachting-taak die videotaped menselijke acteurs toont. Daarentegen is de toeschrijving van valse overtuigingen aan een computer geanimeerde rups gerapporteerd bij 13 maanden oude zuigelingen (Surian et al., 2007). Gezien het feit dat zuigelingen meer ervaring hebben met mensen die naar objecten kijken dan met het kijkgedrag van een rups, moet het huidige bewijs voor een impliciet begrip van geavanceerde mentale toestanden zoals valse overtuiging met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Net als het geval is bij onderzoek met niet-menselijke primaten, kan het succes van baby’s bij het lezen van gedachten worden verklaard door een eenvoudige verklaring voor het lezen van gedrag. Volgens sommige onderzoekers kunnen de succesvolle prestaties van primaten (en zuigelingen) in theorie van de geest taken verklaard worden door een verfijnde vorm van gedragslezen. Volgens deze opvatting presteren zuigelingen goed in dergelijke taken omdat ze bedreven zijn in het berekenen van de statistische waarschijnlijkheid dat bepaalde aspecten van de waarneembare kenmerken van mensen (bv. de blik) zullen worden gekoppeld aan toekomstige acties (bv. zoeken op een locatie). Onderscheid maken tussen een mentalistische en een op regels gebaseerde verklaring is erg moeilijk (Povinelli & Vonk, 2004). Een manier om dit debat aan te pakken zou zijn om trainingsstudies te ontwerpen die zuigelingen eerste-persoons ervaring van mentale toestanden geven en om actievere gedragsmetingen te gebruiken. Wat training betreft, zijn er aanwijzingen dat de prestaties van zuigelingen op doel- en visuele waarnemingstaken verbeteren als ze training krijgen in relevante vaardigheden (bv. het dragen van een blinddoek, reiken met een “kleverige handschoen”: Meltzoff & Brooks, 2007: Sommerville & Woodward, 2004). Bovendien heeft longitudinaal onderzoek met meer actieve metingen verbanden aangetoond tussen doelherkenning zoals gemeten met het “violation of expectancy”-paradigma op de leeftijd van 10 maanden en het vermogen om beoogde doelen af te leiden in een imitatietaak op de leeftijd van 14 maanden (Olineck & Poulin-Dubois, 2007b). Ontwikkelingsveranderingen in de reikwijdte van het concept van intentional agent bij zuigelingen zullen ook meer aandacht van onderzoekers vergen. Volgens sommigen worden de attributies van zuigelingen van intentioneel gedrag geactiveerd wanneer zuigelingen een object herkennen als een psychologische agent, gebaseerd op een evolutionair ontworpen systeem dat gevoelig is voor bepaalde cues zoals zelfvoortplanting, contingente reactiviteit of equifinale variatie van de actie (Baron-Cohen, 1995; Gergely & Csibra, 2003; Johnson, 2000; Leslie, deficient in theory of mind. Men mag hopen dat non-verbale theory of mind taken die op betrouwbare wijze latere theory of mind vaardigheden voorspellen, zullen worden aangepast voor gebruik bij deze populatie en uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de vroege opsporing van autisme. Samenvattend blijkt uit de talrijke studies die hier zijn beschreven dat zuigelingen tegen het einde van het tweede levensjaar manieren hebben ontwikkeld om menselijke handelingen te voorspellen. Niettemin lijkt er een consensus te bestaan dat zuigelingen, net als chimpansees, de doelen, bedoelingen, perceptie en kennis van anderen begrijpen. Dit verschaft de basis voor de volwaardige volwassen-achtige naïeve psychologie die zich geleidelijk ontwikkelt in de vroege kindertijd.