Psychotische symptomen bij de ziekte van Parkinson (PD) komen relatief vaak voor en blijken, naast een verstoring van het dagelijks leven van patiënten, consequent geassocieerd te zijn met een slechte uitkomst. Ons inzicht in de pathofysiologie van psychose bij de ziekte van Parkinson is de afgelopen 15 jaar sterk toegenomen, van een aanvankelijke interpretatie van symptomen als bijwerkingen van dopaminerge medicatie tot de huidige opvatting van een complex samenspel van extrinsieke en ziektegerelateerde factoren.PD-psychose heeft unieke klinische kenmerken, namelijk dat zij ontstaat binnen een context van een helder sensorium en behouden inzicht, er is een relatieve prominentie van visuele hallucinaties en progressie treedt op in de loop van de tijd. De PD-psychose ontstaat meestal later in het ziektebeloop en de ziekteduur is een risicofactor voor het ontstaan ervan. Het gebruik van anti-PD medicatie (met name dopamine receptor agonisten) is de meest geïdentificeerde risicofactor voor PD psychose. Andere risicofactoren die in de literatuur worden besproken zijn oudere leeftijd, ernst van de ziekte, slaapstoornissen, cognitieve stoornissen, dementie en/of depressie.Recente inspanningen hebben zich gericht op het onderzoeken van de complexe pathofysiologie van PD-psychose, waarvan nu bekend is dat er een interactie is tussen extrinsieke, geneesmiddel-gerelateerde en intrinsieke, ziekte-gerelateerde componenten. De belangrijkste extrinsieke factor is het gebruik van dopaminerge medicatie, die een prominente rol speelt bij PD-psychose. Intrinsieke factoren zijn onder meer stoornissen in de visuele verwerking (bijv. lagere gezichtsscherpte, stoornissen in kleur- en contrastherkenning, oculaire pathologie en functionele hersenafwijkingen die bij hallucinerende PD-patiënten zijn vastgesteld); slaapdysregulatie (bijv. slaapfragmentatie en veranderde droomverschijnselen); neurochemische (dopamine, serotonine, acetylcholine, enz.) en structurele afwijkingen met plaatsgebonden Lewy-lichaamafzetting; en genetica (bv. apolipoproteïne E epsilon4-allel en tau H1H1-genotype). Voorlopige rapporten hebben ook een mogelijke relatie aangetoond tussen diepe hersenstimulatie chirurgie en PD psychose.Wanneer vermindering van anti-PD medicatie tot de laagst getolereerde dosis geen verbetering van de psychose geeft, kan verdere interventie gerechtvaardigd zijn. Van verschillende atypische antipsychotica (clozapine, olanzapine) is aangetoond dat ze effectief zijn in het verminderen van psychotische symptomen bij PD; het gebruik van clozapine vereist echter omslachtige monitoring en olanzapine leidt tot motorische verslechtering. Onderzoek naar ziprasidon en aripiprazol is beperkt tot open-label onderzoek en casusbesprekingen en is zeer wisselend; het lijkt er echter op dat hoewel beide middelen bij sommige patiënten effectief kunnen zijn, ze beide geassocieerd worden met bijwerkingen. Hoewel quetiapine in twee gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken niet effectief is gebleken, is het een gebruikelijke eerstelijnsbehandeling voor PD-psychose vanwege de verdraagbaarheid, het gebruiksgemak en het aangetoonde nut in talrijke open-labelrapporten. Cholinesteraseremmers vormen momenteel het meest veelbelovende farmacologische alternatief voor antipsychotica. Tacrine wordt zelden geprobeerd vanwege levertoxiciteit, en gecontroleerde trials met donepezil hebben geen significante vermindering van psychotische symptomen aangetoond, wellicht als gevolg van methodologische beperkingen. Resultaten van een open-label onderzoek en een dubbelblind, placebogecontroleerd onderzoek met 188 hallucinerende PD-patiënten ondersteunen echter de werkzaamheid van rivastigmine. Wat betreft niet-farmacologische interventies, suggereren casusbeschrijvingen dat elektroconvulsietherapie de mogelijkheid heeft om psychotische symptomen te verminderen en kan worden overwogen in gevallen van gelijktijdige depressie en/of medicatie-refractaire psychose. Beperkte casusbeschrijvingen suggereren ook dat specifieke antidepressiva (bijv. clomipramine en citalopram) de psychose bij depressieve patiënten kunnen verbeteren. Ten slotte wijzen studies in de schizofrenieliteratuur erop dat psychologische benaderingen effectief zijn bij de behandeling van psychose, maar tot op heden is deze strategie slechts kwalitatief ondersteund bij PD, en verdere studies zijn gerechtvaardigd.